'Taofelen' te Oisterwijk in 1930

Van volksgericht naar protestdemonstratie

Ad van den Oord, Siebe Thissen & Jacqueline de Vries (*)

Inleiding

In augustus 1930 vond in het Noordbrabantse Oisterwijk een charivari plaats. Tenminste, als we de procureur-generaal van 's-Hertogenbosch in een van zijn rapportages mogen geloven (1). Daarin sprak hij van een 'tafelpartij' waarbij het volk, begeleid door ketelmuziek, wilde overgaan tot het vernielen van de eigendommen van een echtpaar dat al geruime tijd in onenigheid leefde. Dit volksgericht resulteerde uiteindelijk in een grote rel.

Alhoewel het zogenaamde 'taofelen' in het geïndustrialiseerde Oisterwijk anno 1930 niet meer tot de courante gebruiken behoorde (2), kan toch ook niet van een anomalie gesproken worden. Recent onderzoek heeft uitgewezen dat dergelijke volksgerichten tot ver in de twintigste eeuw in diverse samenlevingstypen voorkwamen (3). Door nauwkeurige studie van de ongeregeldheden die voortvloeiden uit bovengenoemde 'tafelpartij' blijkt dat van een 'traditioneel' volksgericht, waarbijeen overtreder van de morele dorpscode publiekelijk bestraft werd, slechts ten dele sprake is. Veel eerder lijkt het hier te gaan om een proces waarin oude protestvormen getransformeerd worden tot meer op de industriële samenleving afgestemde vormen van collectieve actie. We zouden in navolging van Charles Tilly dan ook kunnen spreken van een gepolitiseerde charivari (4). Een studie van het 'taofelen' dient het fenomeen zelf te overstijgen. Deze gepolitiseerde charivari dient voor ons als sleutel om sociale, politieke en mentale aspecten van de Oisterwijkse samenleving beter te kunnen begrijpen.

Alvorens nader in te gaan op het volksgericht, geven we eerst een korte sociaal-economische schets van de voornaamste deelnemers aan het 'taofelen', namelijk boeren en fabrieksarbeiders. Na een beschrijving van de Oisterwijkse ongeregeldheden besluiten we met een overzicht van de mogelijke, motieven van verschillende sociale groepen om wel of niet deel te nemen aan het taofelen.

Boeren en fabrieksarbeiders

Oisterwijk kende sinds de middeleeuwen een aanzienlijke nijverheidstraditie. Deze zakte aan het begin van de negentiende eeuw echter in met de opkomst van Tilburg als textielcentrum van Brabant. De agrarische sector ving dat verlies aan bedrijvigheid op waardoor Oisterwijk een boerendorp leek te worden. Rond 1850 werd deze ontwikkeling plotseling gestuit. Crises en misoogsten, gecombineerd met een aanhoudende bevolkingsgroei, tastten de zwakke agrarische infrastructuur aan (5). Opnieuw was het de nijverheid die uitkomst bood. De aanwezige kleinschalige schoen- en ledernijverheid beschikte over voldoende groeimogelijkheden en wist aanvankelijk het grootste deel van de landloze bevolking te absorberen. De boerenstand ging in sociaal opzicht achteruit. Echter tot ver in de twintigste eeuw behielden enkele boeren in Oisterwijk belangrijke politieke functies.

In 1860 telde Oisterwijk een dertigtal schoenmakers verdeeld over vier schoenmakerijen. Deze nijverheid was in 1895 al uitgegroeid tot zestig schoenmakerijen met zo'n 300 arbeiders (6). Ook de ledernijverheid expandeerde en in de jaren zeventig van de vorige eeuw had Oisterwijk meer dan dertig looierijen (7). De arbeiders waren thuiswerkers die in opdracht van een patroon schoeisel of leder vervaardigden. Zij onderhielden nog duidelijke banden met het agrarische bestaan. Een gezin hield vaak een geit, een varken, kippen en konijnen om in tijden van nood op terug te kunnen vallen. Ook bewaarde men mest voor de boeren (er was altijd een groot mesttekort) in ruil voor aardappelen (8). Arme arbeidersgezinnen konden achtergelaten aardappelen van het land rapen (9). Anderzijds zorgden de boeren weer voor 'run', een noodzakelijke looistof vervaardigd uit eikeschors (10).

Het succes van de schoen- en ledernijverheid had een enorme concurrentie tot gevolg. De vele kleine schoenmakerijen en leerlooierijen voerden een felle onderlinge strijd om de afzetmarkt, waardoor de winsten van de patroons zienderogen daalden. Voor de arbeiders betekende dit armoede, proletarisering en gedwongen winkelnering (11). Schaalvergroting en mechanisering konden niet uitblijven. In 1910 was het aantal schoenmakerijen al teruggebracht tot twintig (waaronder vijffabrieken) en telde Oisterwijk meer dan 350 schoenarbeiders. De in 1916 opgerichte NV Lederfabriek Oisterwijk stimuleerde de ondergang van kleine looierijen en in 1930 telde de fabriek meer dan 850 arbeiders. In datzelfde jaar waren de grotere schoenfabrieken uitgegroeid tot moderne bedrijven met vaak 200 of 300 arbeiders (12). Voorbeelden hiervan waren de fabrieken van A.W. Roosen-De Bakker en Paijmans. Aanvankelijk steeg de levensstandaard van de gemiddelde arbeider als gevolg van de industrialisering, maar in de jaren twintig en meer nog in de jaren dertig werd die stijging door werkloosheid ondermijnd.

De schoenfabrieken stonden bekend om hun systeem van rigide arbeidscontrole. In de bedrijven heerste discipline: spreken was vaak verboden, boetes waren aan de orde van de dag en schoenfabrikanten hekelden de arbeidersmentaliteit.Volgens de patroons zou de beroerde arbeidsmoraal zelfs in de afgeleverde schoenen zichtbaar zijn (13). In 1930 had de schoennijverheid een recente inzinking achter de rug en in Oisterwijk leidde dit onder meer tot uitstoot van arbeidskrachten. Pessimistische verhalen deden de ronde in het dorp. Zo zou de fabriek van Roosen-De Bakker volwassen mannen buiten houden en bejaarden en mindervaliden in dienst nemen om de loonkosten te drukken (l4).

De schoenfabrikanten ontstegen hun gewone afkomst en traden toe tot de n het openbare en kerkelijke leven in. Zo werd A.W. Roosen wethouder, secre-men in het dorp 'meneer' diende te zeggen, een gewoonte die voorheen de rijke boer of de pastoor te beurt viell (15). Ook namen zij steeds meer belangrijke posities in het openbare en kerkelijke leven in. Zo werd A.W. Roosen wethouder, secretaris van de R.K. kiesvereniging, bestuurslid van de R.K. vereniging voor vakonderwijs en kerkmeester.

Een andere bedrijfstak vormde de sigarenindustrie. Sigarenfabrieken waren oorspronkelijk niet in Oisterwijk aanwezig. Vermoedelijk werd deze nijverheid geïnjecteerd vanuit de regio Den Bosch. Veel sigarenmakers vestigden zich tijdelijkof voorgoed in Oisterwijk en leerden lokale families het vak. Omstreeks 1900 had Oisterwijk zijn eerste 'eigen' sigarenmakers die veelal terechtkwamen in fabriek De Huifkar (l6). In tegenstelling tot de schoen- en lederarbeiders kenden de sigarenmakers als groep geen banden met de boerenstand. Sigarenmakers zwierven van fabriek tot fabriek, lazen kranten, kwamen vroeg tot vakorganisatie en introduceerden in Oisterwijk het socialisme als een meer 'modern' en 'stedelijk'antwoord op de patriarchale arbeidsverhoudingen zoals die nog op het platteland heersten, maar waarvan zij reeds afscheid genomen hadden (17). Opvallend genoeg gold dit laatste eveneens voor katholiek-georganiseerde sigarenmakers. Ook stonden sigarenmakers bekend om hun onverholen kritiek op de rooms-katholieke clerus (18). De schoen- en lederarbeiders daarentegen droomden soms nog van een eigen stukje land, waren vaak analfabeet en verkregen hun nieuws nog lange tijd via de 'omroepers' na de zondagsrmis. De parochiegrenzen markeerden hun blikveld. Vakorganisatie drong pas later door en stond onder de bevoogdende leiding van katholieke adviseurs (19). Kritiek op de geestelijkheid werd gewoonlijk niet openlijk geuit (20).

De boerenstand zag de industriële ontwikkeling met lede ogen aan. Alhoewel voor een aantal boeren de tijd gunstiger was geworden, bleek de boerenstand als geheel omstreeks de eeuwwisseling sterk verarmd. Maakten boeren in 1818 nogvoor 63,3% deel uit van de hoogstaangeslagenen der gemeente, in 1900 was hun aandeel gedaald tot 10%. Ook in de klasse daaronder bespeuren we een dergelijk proces: een daling van 43,8% naar 27% (21). De boeren behoorden nog wel tot depolitieke 'dorpselite maar ook daarin kwam verandering als gevolg van de industrialisering. Boeren moesten met fabrikanten wedijveren om belangrijke posities zoals het wethouderschap. Aanzienlijke boeren die voorheen bijna vanzelfsprekend raadslid werden, dienden zich te profileren om stemmen te verwerven. De 'boer van De Waterhoef', Jan van de Wiel, stelde een avond gratis drinken in het vooruitzicht voor de arbeiders die hem steunden. In populaire kroegen liet hij bordjes timmeren met daarop de tekst:

"Kiest Jan van de Wiel

meej hart en ziel

meej huid en haor

dan bende veur unne aovond drinken klaor!" (22)

De neergang van de boerenstand verloopt gespiegeld aan de opkomst van de fabrieken in Oisterwijk. De grafiek laat de opkomst van de schoen- en looinijverheid ten koste van de agrarische sector zien en toont aan hoe extreem beide beroepsgroepen stuivertje gewisseld hebben. Tegen deze achtergrond dient het 'taofelen' geplaatst te worden.

'Taofelen'

In het begin van de jaren twintig vond er binnen de Oisterwijkse gemeenschap een opmerkelijk huwelijk plaats. Theo Roosen, zoon van de schoenfabrikant A.W. Roosen en chef van de stikkerij (een vrouwenafdeling), trouwde met Mietvan de Wiel, dochter van 'de boer van De Waterhoef'. Het betrof hier een bijzonder huwelijk omdat de opkomende (fabrikanten) en neergaande elite (boeren) in de echt verenigd werden. Het echtpaar betrok een woning in het centrum en kreeg vijf kinderen. Hun huwelijk was echter geen succes en werd er in de loop der jaren niet beter op. Geruchten over het slechte huwelijk deden de ronde en zo werd bekend dat een der echtgenoten tegen de andere een vordering had ingesteld tot scheiding van tafel en bed. Theo Roosen gooide zelf olie op het vuur door in juli 1930 een advertentie te plaatsen in een regionaal dagblad (23) waarin hij meedeelde niet langer de rekeningen van zijn echtgenote te zullen voldoen. Een week later verscheen in dezelfde krant het weerwoord van Miet van de Wiel. Zij stelde dat haar echtgenoot wettelijk verplicht was alle huishoudelijke rekeningen te betalen (24). Natuurlijk escaleerde de zaak door deze openbaarheid. Nog erger werd het toen Theo Roosen, om zijn vrouw onder druk te zetten en buiten haar medeweten, de kinderen van het gezin naar elders overbracht (25).

Blijkbaar vormde dit gedrag aanleiding tot het opzetten van een 'tafelpartij'. Op maandagavond 11 augustus werden de deelnemers door ketelmuziek bijeengebracht en met veel herrie trok men naar het huis van de Roosens. De inderhaastopgetrommelde veldwachters wisten een bestorming van het huis te voorkomen. De menigte groeide uit tot meer dan 1000 mensen en hield een demonstratieve optocht door het dorpscentrum (26).

Onrustig ging men uiteen. De volgende avond verzamelde de menigte zich opnieuw om de acties te herhalen. Burgemeester Verwiel met spoed van vakantie teruggekeerd, sommeerde als hoofd der politie de deelnemers om uiteen te gaan. Toen dat niet gebeurde, liet hij de politie enkele charges uitvoeren met de wapenstok. De veldwachters, inmiddels versterkt met twee marechaussees uit Tilburg,deelden rake klappen uit en tot ergernis van het publiek vielen er twee onschuldige slachtoffers. Daarop stoven de demonstranten uiteen om zich in de steegjes te verschansen (27).

Voor woensdagavond kondigde Verwiel een samenscholingsverbod af. De politie trad opnieuw versterkt aan met twee extra-marechaussees en een veldwachter uit het nabijgelegen Udenhout. Ondanks deze maatregelen kwam het volkopnieuw de straat op om zich nu vooral tegen het overheidsgezag te richten. Alhoewel de politie bekogeld werd door katapulten wist zij een nieuwe demonstratie te voorkomen. Wel sneuvelden de ruiten van de fabriek van Roosen-De Bakker.

Op donderdagavond bleef het aanzienlijk rustiger en de veldwachters hadden slechts te kampen met jonge agressieve actievoerders die met scherven en stenen gooiden. De hevige regenval droeg er verder toe bij dat aan het 'taofelen' een einde kwam (28). Uiteindelijk maakte de politie proces-verbaal op tegen drie personen "wegens niet voldoen aan de vordering tot het zich verwijderen uit een volksverzameling" (29).

Theo Roosen verhuisde naar een andere gemeente. Het Noord-Brabantsch Dagblad Het Huisgezin achtte dit een verstandige beslissing: "De heer R., welke de aanleiding gaf tot 'ketelmuziek' en de opstootjes, heeft inmiddels onze gemeente verlaten. Wij mogen wel aannemen dat hiermede de kwestie heeft afgedaan en de rust in onze plaats hersteld is" (30). Pogingen van enkele Oisterwijkse notabelen om de politie te doen vervolgen liepen op niets uit. De zaak werd doorhet gezag afgedaan als 'ketelmuziek' en 'ordeverstoring' en verdween daarmee van het toneel.

Gepolitiseerde charivari

Het 'taofelen' bij de familie Roosen sloeg al snel om in een demonstratie tegen Roosen als fabrikant en daarna ook tegen het overheidsgezag als zodanig. Een verslaggever van de Nieuwe Tilburgsche Courant, die de ongeregeldheden zeernauwlettend versloeg, meldde dat de achterliggende oorzaak van de rellen gezocht moest worden in een "economische kwestie" tussen de patroon en zijn arbeiders. De bevolking zou hoogst ontevreden zijn over de wijze waarop Roosen zijn personeel behandelde. De journalist noteerde verder uitroepen als 'honger' en 'ploerten' (31). Het is duidelijk dat hier gerefereerd werd aan de armoede onder de demonstranten en aan hun afkeer van het overheidsoptreden in deze kwestie.

Uit gesprekken met ooggetuigen hebben we opgemaakt dat de aanvankelijke plannen tot 'taofelen' gesmeed zijn in boerenkringen. Het was de melkboer Graad van de Wiel (een broer van Roosens echgenote) die iedereen liet weten dat de gekrenkte eer van zijn familie gewroken moest worden. In het openbaar uitte hij dreigementen aan het adres van zijn zwager en dit schouwspel lokte dagelijks nieuwsgierigen de straat op (32).

Het is echter onaannemelijk dat deze boeren de kern vormden van vier dagen 'taofelen'. De zaak nam al snel een wending die de boeren nooit voorzien kunnen hebben. De aanvankelijke organisatoren hielden het waarschijnlijk na de eersteavond al voor gezien toen de publieke beschimping uit de hand dreigde te lopen. Graad van de Wiel bijvoorbeeld hield er een enorm schuldgevoel aan over, en herinneringen aan die beruchte avond deden hem later nog pijn (33).Wij menen indeze gepolitiseerde charivari een viertal fasen te moeten onderscheiden:

Fase 1: Georganiseerd protest vanuit boerenkringen tegen het slechte huwelijk en vooral tegen Theo Roosen die daarvoor verantwoordelijk werd geacht. Tijdstip: maandagavond 11 augustus.

Fase 2: Spontaan protest van fabrieksarbeiders tegen Theo Roosen als fabrikant. Tijdstip: passieve deelname op maandagavond en massale actieve deelname op dinsdagavond 12 augustus.

Fase 3: Min of meer georganiseerd protest tegen het lokale overheidsgezag als reactie op het optreden van burgemeester en politie op dinsdagavond. Hernieuwd spontaan protest tegen de fabrikant waarbij onder meer ruiten van de fabrieksneuvelen. Tijdstip: woensdagavond 13 augustus.

Fase 4: Geen sprake van een massale demonstratie. Nog slechts hardnekkig verzet van jonge fanatiekelingen tegen de politie. Tijdstip: donderdagavond 14 augustus.

Uit deze fasering kunnen we opmaken dat van een 'traditionele' charivari slechts aan het begin van de maandagavond sprake was. Huwelijkspartners hadden gangbare normen overtreden en de schuldige, Theo Roosen, diende bestraftte worden. Maar van een openbare vernedering kwam uiteindelijk niets terecht. Wel slaagden de initiatiefnemers onder leiding van Graad van de Wiel erin een groep jongelui bijeen te krijgen. Al herriemakende rukte men op naar het centrumwaar omstanders zich massaal verzameld hadden. De drukte leidde tot de inzet van veldwachters die tijdig erger voorkwamen.

Het publiek, voornamelijk schoen- en lederarbeiders (op de bewuste dag sterk vertegenwoordigd in de dorpskroegen als gevolg van het zogenaamde 'maandaghouden'), betuigde onmiddellijk zijn steun aan de 'taofelaars', waardoor van eenzwijgende instemming geen sprake meer was. Het merendeel der betogers herkende het oude actiemiddel van het 'taofelen' als een mogelijkheid om aan hun bestaande onvrede jegens Roosens schoenfabriek vorm te geven. De boeren beschouwden de actie echter als mislukt en verdwenen van het toneel (34). Het collectieve protest van de fabrieksarbeiders uitte zich vooral op dinsdag- en woensdagavond. De repressie en het samenscholingsverbod maakten een einde aan de grote betogingen. De relletjes van donderdagavond werden uitgevoerd door jongelui "op zoek naar sensatie" (35). Maar het vertrek van Roosen uit Oisterwijk moet het merendeel der demonstranten toch een overwinningsgevoel hebben gegeven.

Aangezien de ongeregeldheden op brede steun konden rekenen (kranten spraken van 1000 tot 1500 participanten op een bevolking van ruim 6000) lijkt het zinnig de participanten en niet-participanten en hun motieven nader te beschouwen.

Participanten en niet-participanten

1. Jongemannen

Uit onderzoek naar volksgerichten blijkt dat de organisatoren meestal bestonden uit opgroeiende jongemannen die opereerden met de morele goedkeuring van ouderen. In een aantal kranten vinden we dit beeld voor Oisterwijk terug. Volgens de Tilburgsche Courant was het werkelijke aantal betogers slechts gering. Het overgrote deel bestond uit nieuwsgierigen (36). Het waren "kwajongens", aldus de Nieuwe Tilburgsche Courant, die het langst volhardden in hun verzet tegen het gezag (37). Het Nieuwsblad van het Zuiden sprak van "belhamels onder de betoogers" (38). In onze gesprekken met oudere Oisterwijkers vielen dezelfde termen, en deelname aan het 'taofelen' werd door hen beschouwd als een "jeugdzonde" (39).

Toch hebben er ook meisjes gedemonstreerd. De Nieuwe Tilburgsche Courant wist te melden dat een fabrieksmeisje dat door de firma Roosen-De Bakker onder de betogers gesignaleerd werd, prompt haar ontslag kreeg (40). En gezien het grote aantal mensen op straat moeten ook ouderen een actieve rol gespeeld hebben.

Daarnaast is de categorie 'jongemannen' tamelijk diffuus. De gesloten dorpsgemeenschap kende velerlei 'jeugdbendes' die snel ingezet konden worden. De boeren van 'Kerkhoven' (tussen Oisterwijk en Haaren) stonden toe dat hun zoons knokploegjes formeerden om andersdenkenden (protestanten en socialisten) te intimideren (41). En ook tijdens de kermis kende Oisterwijk 'bendes' van jongemannen die Oisterwijkse meisjes 'beschermden' tegen niet-Oisterwijkse jongens. Met name het manvolk uit Boxtel en Tilburg werd geweerd (42). Deze 'Oisterwijk-voor-de-Oisterwijkers-mentaliteit' kon steeds op steun rekenen van ouderen in de gemeenschap. Ook het 'taofelen' kunnen we hiertoe rekenen. Daarnaast werktener vele jongemannen in de schoenfabrieken. De leeftijdscategorie van twaalf- tot twintigjarigen was aan de machines sterk vertegenwoordigd (43). De groepen 'jongemannen' en 'fabrieksarbeiders' of 'jongemannen' en 'boeren' lopen vloeiend in elkaar over.

2. Boeren

De Oisterwijkse boerenstand bevond zich in 1930 in een diep dal. Voor de boeren werd het steeds moeilijker om aan grond te komen, om een boerderij te kopen of een echtgenoot te vinden. Met een 'burger' trouwde men nu eenmaal niet (44) en een huwelijk met een fabrikantenkind leek een pact met de duivel. Ook Graad van de Wiel was zo'n gefrustreerde boer. Omdat hij geen toegang had tot de grond, ging hij een nevenfunctie uitoefenen: hij werd melkboer.

Aanzienlijke boeren trachtten steeds de schijn te bewaren dat hun kinderen ook boer konden worden. De ouders stonden niet toe dat hun zoon of dochter werk aannam in het dorp. Personeel dat de stal wilde inruilen voor de fabriek werddoor de boer geprest om te blijven. Het gevolg was dat de boerenkinderen thuis bleven. Dit gaf aanleiding tot grote problemen: de 'boer van De Waterhoef' moest noodgedwongen potverteren om zijn grote gezin te kunnen onderhouden. Waardevollebezittingen en goud werden verkocht om in leven te blijven. Dit verarmingsproces deed de sociale positie van de boer geen goed. Sommigen deden alsnog concessies en stonden een huwelijk met een fabrikant toe. Zo trouwde Miet van de Wiel met Theo Roosen. Dat betekende niet dat Roosen door de boeren geaccepteerd werd. Men bleef de fabrikant met argwaan bezien (45).Toch stond een huwelijk als boven geschetst niet altijd garant voor een betere toekomst: naovererving bleek veel grond toe te komen aan de fabrikantenfamilies die beslist geen agrarische plannen koesterden (46). Het 'taofelen', zoals dat in 1930 plaatsvond in Oisterwijk, zou voor de boeren een welkome gelegenheid geweest kunnenzijn om hun frustraties over de neergaande mobiliteit af te reageren.

3. Schoen- en lederarbeiders

De fabrieksarbeiders waren in 1930 goed georganiseerd in vakbonden. Het grootste deel had zich katholiek georganiseerd terwijl de kleine socialistische fabrieksarbeidersbond een kwijnend bestaan leidde (47). De R.K. vakbeweging tradmet succes op tegen de gedwongen winkelnering en bracht collectieve contracten met de patroons tot stand. Zij maakte, door oprichting van eigen kassen, de arbeiders onafhankelijker van de kerkelijke armbesturen waarin de plaatselijke fabrikantenhet geld verdeelden. Naast economische had de R.K. vakbeweging ook politieke en culturele invloed. Zo trad zij in 1930 op tegen een voetbalclub die gelieerd was aan een schoenfabriek. De club kende geen geestelijk adviseur en vormde bovendien een bedreiging voor de sportactiviteiten van de Katholieke Jonge Werkman. De interventie leidde echter tot protest van de vakbondsleden, die vonden dat de bond zich diende te beperken tot economische actie (48).

Voor de R.K. vakbond vormden de onderhandelingen met de firma Roosen in 1930 geen enkel probleem. De arbeiders zouden tevreden zijn over het bereikte resultaat, terwijl er ruimte was om nog bestaande grieven te bespreken (49).Woedevan de arbeiders over het gedrag van Theo Roosen ten opzichte van de (thuis-)stiksters en over het vervangen van personeel door minder-validen, kwam tijdens de onderhandelingen waarschijnlijk nooit ter sprake. Die opgekropte woede ontlaadde zich we! op de eerste avond van het 'taofelen'. Tijdens het 'taofelen' bleek echter dat de R.K. vakorganisatie niet het monopolie had op het voeren van collectieve actie. Spontane, en door de vakbeweging afgekeurde, acties zoals het ingooien van ruiten bij de patroons kwamen onder Oisterwijkse schoenmakers regelmatig voor.

Meer geplaatst in een mentale context constateren we dat vakorganisatie mogelijk gezien werd als een berusten in de industriële samenleving. En die berusting bestond nog niet. De 'tafelpartij' van 1930 symboliseerde voor veel arbeidersverzet tegen de industriële samenleving en tegelijkertijd een hang naar het preïndustriële Oisterwijk. Hun verzet kreeg dan ook vorm middels een pre-industrieel actiemiddel: het 'taofelen'. De socioloog Kruijt, die in het begin van de jaren dertig een beeld gaf van de arbeidersbevolking in de regio Tilburg, concludeerde eveneens dat het merendeel der arbeiders nog "in een agrarische sfeer leefde" zonder een sterke betrokkenheid te voelen bij de kapitalistische maatschappij (50).Typerend achtte Kruijt het gegeven dat in tijden van malaise de "agrarische mentaliteit" onder arbeiders weer de kop opstak.

In tegenstelling tot de sigarenmakers beschouwden schoen- en lederarbeiders socialistische organisatie als onaanvaardbaar. Natuurlijk leefde onder hen de angst voor ontslag, maar er was ook veel verzet tegen de socialistische proclamatie van de 'nieuwe maatschappij' waarbinnen de klassenstrijd een voorname plaats innam. Liever dacht men in patriarchale termen.

Het verzet van de fabrieksarbeiders in 1930 was niet eenmalig. Voor en na 1930 komen we steeds opnieuw spontane en ongestructureerde uitingen van verzet tegen. Bij de firma NV Jansen Schoenfabriek werd op 16 maart 1931 een stakingafgekondigd omdat de ongeorganiseerde patroon een collectief contract weigerde. Meteen de volgende dag bood burgemeester Verwiel persoonlijk aan te bemiddelen (51), echter zonder resultaat. De staking sleepte zich daarna voort enook een vergadering van de R.K. vakbeweging op 16 april leverde niets op. Na die vergadering trokken boze stakers op naar de huizen van onderkruipers en gooiden de ruiten stuk. Er ontstond een volkstoeloop en de politie trad op (52). Devolgende dag sloten de onderkruipers zich bij de staking aan en bood Chr. van der Aa, directeur van de lederfabriek, zijn bemiddeling aan omdat hij "volkomen juist scheen aan te voelen de noodzaak om de strijd zoo spoedig mogelijk tot eenvoor de partijen gewenschte oplossing te brengen; mede omwille het groote belang van de rust en vrede in de plaats" (53). Opnieuw bleek de oude vorm van collectieve actie, het stukgooien van de ruiten bij de huizen van de boosdoeners,meer succes te hebben dan het optreden van de R.K. vakbond in de fabriek en aan de onderhandelingstafel: onderkruipers verdwenen en de patroon werd onder grote druk gedwongen het collectieve contract te aanvaarden (54).

Op cruciale momenten werd de vakbond bovendien opzij geschoven door de 'Heren' (burgemeester Verwiel en directeur Van der Aa) die de onderhandelingen gingen leiden. Tegelijkertijd is het zoeken naar een sterke man ("die het goed metons voorheeft") kenmerkend voor een soort industrieel paternalisme, dat de Oisterwijkse lokale politiek in de jaren dertig nog grotendeels bepaalde. Zelfs de socialisten waren niet vrij van dit paternalisme. De SDAP kwam in 1931 weer terug in de raad, maar met de niet onbemiddelde architect Johan Visser als lijsttrekker.

4. De Rooms-Katholieke kerk en pers

De reactie van de geestelijkheid op het Oisterwijkse volksgericht is moeilijk te traceren. Het valt aan te nemen dat zij het 'taofelen' zonder meer verworpen heeft, natuurlijk vanwege het geweld in deze kwestie maar vooral ook omdat de spontane collectieve actie niet beheerst werd door de R.K. organisaties. Anderzijds bestond er echter wel binnen de kerk, net als bij de schoen- en lederarbeiders, nog een nostalgische verheerlijking van de preïndustriële samenleving. Slapelozenachten van het 'taofelen' zal de clerus niet gehad hebben. In de memorialen van de beide Oisterwijkse pastoors werd geen woord aan die episode gewijd (55).

De neergang van de boeren had voor de clerus verstrekkende gevolgen: men kon geen beroep meer doen op hun goedgeefsheid toen de financiële positie van de boerenstand aanzienlijk verslechterd was. Voor financiële steun zag de pastoor zich genoodzaakt aan te kloppen bij fabrikanten die gaarne de rol van de boeren overnamen (56).Ten dele had de kerk zich vereenzelvigd met deze 'nieuwe rijken'. Boer Van de Wiel en fabrikant Roosen waren beiden 'goed katholiek' maar het aanzien van Roosen in de kerk steeg snel na 1920.

Het door de Oisterwijkse geestelijkheid opgezette weekblad Het Kerkklokje liet zich in tegenstelling tot de landelijke katholieke pers (De Tijd) niet uit over de ongeregeldheden. De katholieke regionale bladen echter maanden de Oisterwijkers steeds tot rust en wezen erop dat het gezag anders een einde zou "moeten" maken aan de onrust. Opvallend terughoudend in deze morele veroordelingen was de Nieuwe Tilburgsche Courant, de enige krant met een speciale verslaggever in (en vermoedelijk uit) Oisterwijk (57). Deze krant nam het bij de raadsverkiezingen in 1931 op voor de 'onafhankelijke' R.K.-arbeiderslijsten, die in menige zuidelijke gemeente meedongen naar de kiezersgunst.

5. Socialisten en sigarenmakers

Augustus 1930: honderden fabrieksarbeiders de straat op. De sociaal-democraten, al vele jaren zonder succes bezig met organisatiepogingen onder de schoen- en lederarbeiders, moeten hun ogen hebben uitgewreven (58). Het is echter onwaarschijnlijk dat zij het verzet actief ondersteund hebben. In SDAP-kringen wist men nog maar al te goed hoe een ongerichte volkswoede zich kon keren tegen hen die geacht werden buiten de gemeenschap te staan. Zo had Janus Boons, SDAP-leider en sigarenmaker, in het verleden herhaaldelijk te maken met groepjes achtervolgers die met modder en stenen naar zijn hoofd en huis smeten (59).De vrije socialist Frits van Dartel, eveneens sigarenmaker, merkte in het anarchistische tijdschrift De Toekomst van 1903/'04 al op dat het ingooien van fabrieksruiten (zoals schoenmakers in zijn dagen ook deden) niets veranderde aan hun omstandigheden (60). Het antwoord diende altijd organisatie te zijn. De schier hautaine wijze waarop Van Dartel en andere sigarenmakers soms spraken over ongeorganiseerde of katholiek-georganiseerde fabrieksarbeiders zal zeker niet bijgedragen hebben tot een vermindering van de kloof tussen socialisten en andere arbeiders (61).

6. Fascisten

De in Oisterwijk woonachtige Dr. Emile Verviers stak in de jaren twintig zijn bewondering voor Mussolini niet onder stoelen of banken (62). Hij was een overtuigde anti-democraat met elitaire neigingen, die aanvankelijk niets van de massa wilde weten. Rond 1930 veranderde zijn houding plotseling. Het is aannemelijk dat het 'taofelen' hierin een belangrijke rol speelde. Tijdens de ongeregeldheden van dinsdagavond werden twee toevallige passanten, de 29-jarige Karel Bekkers en de 19-jarige A. Brouwers, slachtoffer van het overheidsoptreden (63. Zij raakten ernstig gewond, en het was Verviers, bijgestaan door de aannemer Smulders, die het voor de slachtoffers opnam. Hij begon een uitvoerige correspondentie met slachtoffers en getuigen en poogde daarop de burgemeester en het politieapparaat aan te klagen. Verontrust door de activiteiten van Verviers, vroeg de Bossche procureur-generaal op 16 augustus 1930 aan de minister toestemming voor een grootscheeps onderzoek. Men verwachtte lastige kamervragen, en de toestemming werd onmiddellijk verleend (64). Het onderzoek ter plaatse werd verricht door de substituut Officier van Justitie te Breda, Mr. Baron Speijart van Woerden (65). De getuigen bleken zich echter te hebben teruggetrokken, uit angst voor confrontatie met de burgemeester (66). Verviers' aanklacht kon hierdoor worden geseponeerd. Daarmee kwam op 2 september 1930 een officieel einde aan de zaak, nadat de procureur-generaal geconcludeerd had dat "de burgemeester flink maar ook tactvol is opgetreden en dat wanneer ten slotte de politie krachtdadig heeft moeten ingrijpen, zulks het gevolg is geweest, dat het publiek noch aan de minnelijke lastgeving van den burgemeester om uiteen en naar huis te gaan, noch aan de daarop uitgebrachte sommaties heeft willen gehoor geven" (67). Wel betreurde hij het dat er onschuldige slachtoffers gevallen waren. Voor het Openbaar Ministerie was daarmee de kous af.

Echter niet voor Emile Verviers. Vanaf september 1930 constateren we een grotere activiteit in zijn bemoeienissen met de plaatselijke politiek en het Oisterwijkse fabrieksproletariaat. Zo schreef hij een pleidooi voor een 'Partij voor GemeentelijkeZelfstandigheid' (68). Deze moest tegenwicht bieden aan de burgemeester en aan justitie. In het voorjaar van 1931 nam Verviers deel aan de raadsverkiezingen en via pamfletten riep hij op die personen te kiezen die door "natuurlijkeleiderschapskwaliteiten" in staat waren de strijd aan te binden met de burgemeester en met justitie (69). Hij richtte zich vooral tot het fabrieksproletariaat en een verwijzing naar het 'taofelen' ligt voor de hand. Verviers behaalde tienprocent van de stemmen en een raadszetel (70). Daarnaast werden de SDAP-er Visser en twee kandidaten van de R.K.-arbeiderslijst nieuw gekozen. Onder de raadsleden die niet herkozen werden bevonden zich twee vooraanstaande vertegenwoordigersvan de R.K. vakbeweging. Ook de lijst waarop vooral hoger personeel van de lederfabriek prijkte, leverde een zetel in. Schoenfabrikant A.W. Roosen had zich niet meer verkiesbaar gesteld evenmin als boer Jan van de Wiel. Toch veranderde er weinig in de raad. Verviers leverde zijn geloofsbrieven te laat in waardoor hij niet toegelaten werd, de twee leden van de R.K.-arbeiderslijst sloten zich bij de RKSP aan in ruil voor een wethouderszetel en de SDAP bleef geïsoleerd in de overwegend katholieke raad.

In 1934 nam 'Zwart Front' de draad op waar Verviers die had laten liggen. Met een corporatistische hang naar het preïndustriële verleden en met moderne organisatie- en propagandamiddelen wist Arnold Meijer een grote aanhang teverwerven. Uit de recente studie van Hans Schippers naar Zwart Front (71) is bekend dat deze fascistische beweging veel aanhang verwierf onder Oisterwijkse schoen- en lederarbeiders. Ideologisch was Zwart Front sterk gericht op deideeën van Verviers (72). De fascisten behaalden bij de raadsverkiezingen in 1935 15,5% van de stemmen (73) en bij de Tweede-Kamerverkiezingen in 1937 wist Meijer zijn aanhang in Oisterwijk nog aanzienlijk uit te breiden.

Besluit

Om twee redenen is het hier beschreven protest interessant. De 'tafelpartij' is ten eerste een fraai voorbeeld van wat Charles Tilly "gepolitiseerde charivari" noemt: de transitie van een 'traditioneel' volksgericht naar een 'moderne' protestdemonstratiekomt in het Oisterwijkse voorbeeld duidelijk naar voren. Daarnaast vormt deze charivari een illustratie van de maatschappelijke veranderingen die zich in Oisterwijk, vooral tussen 1880 en 1940, aandienden. Economische ontwikkelingen, sociale verschuivingen en politieke tendensen weerspiegelen zich in de ongeregeldheden.Het 'taofelen' is daarmee, zoals Marc Jacobs terecht opmerkt, een "sleutelfenomeen voor sociale geschiedenis".

Summary

'Taofelen' in Oisterwijk in 1930: from charivari to political protest

This article analyses a charivari which took place in 1930 in Oisterwijk, a village in North Brabant consisting of approximately 6000 inhabitants. The charivari was provoked by the socially unaccepted marriage between a shoe-manufacturer and a farmer's daughter, but soon evolved into a protest of farmers and labourers against the economie, political and cultural domination of the shoe-manufacturers.

The emerging shoe-manufacturers had deprived the farmers of their position of local political elite. The labourers, formerly the landless proletariat which was a product of the agrarian and demographic crises of the late 19th century, could not accept the social changes accompanying the rapid industrialization. Although organized in catholic labour unions, the labourers frequently resorted to preindustrial, spontaneous forms of labour protest.

The farmers and labourers were the most important participants in the charivari. The farmers interpreted the event as a way of expressing feelings of relative deprivation; the labourers used the charivari to protest against poor working conditionsand the uncertain prospects in the shoe-industry. The transition embodied by Oisterwijk's charivari provides a clear illustration of what Charles Tilly called "politicized charivari".

Noten

* De auteurs vormen de Werkgroep Integrale Geschiedschrijving Oisterwijk (WIGO), die zich bezighoudt met het industrialisatie-tijdperk van Oisterwijk (1880-1940).

1. Correspondentie tussen Procureur-Generaal Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en Ministerie van Justitie, 16.8.1930, Geheime en openbare archieven Ministerie van Justitie, Index 1930 (14803) - stuk 930, Algemeen Rijksarchief, Tweede afdeling, 's-Gravenhage. Deze briefwisseling is een van de weinige schriftelijke stukken over deze zaak uit overheidsarchieven die bewaard zijn gebleven. In het Oisterwijkse gemeentearchief was niets te vinden. Het archief van de burgemeester en van de veldwachters is waarschijnlijk vernietigd. Ook in het archief van de Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant werd niets aangetroffen, evenmin als in de archieven van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en van de Arrondissementsrechtbank te Breda.

2. Enquête Centraal Bureau voor Nederlandsche en Friesche Volkskunde (1934), aanwezig in het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam. De Oisterwijkse onderwijzer H.J. van Eijndhoven schreef dat het 'taofelen' vroeger wel maar anno 1934 niet meer in Oisterwijk voorkwam.

3. Een goed overzicht bieden Marc Jacobs, 'Charivari en volksgerichten, sleutel fenomenen voor sociale geschiedenis', Tijdschrift voor sociale geschiedenis 12 (1986) 365-392 en Willem Frijhoff in zijn literatuurwijzer tot de volkscultuur in Gerard Rooijakkers en Theo van der Zee (red.), Religieuze Volkscultuur. De spanning tussen de voorgeschreven orde en de geleefde praktijk (Nijmegen 1986) 136 e.v.

4. Charles Tilly, 'Charivaris, repertoires and urban polities', in: John M. Merriman (ed.), French cities in the nineteenth century (Londen 1982) 73-91.

5. Ronald Bertram, Ingrid Mens, Paul Welsing, Een eeuw Oisterwijk (Nijmegen 1985) 2-9.

6. CA. Mandemakers, 'De ontwikkeling van de factor arbeid binnen de Nederlandse schoennijverheid (1860-1910)', Jaarboek voor de geschiedenis van bedrijf en techniek 2 (1985) 124-126.

7. Kees Bastianen, 'De gouden muiltjes zijn uw zorgen niet', in: Bertus Aafjes e.a., Oisterwijk (Utrecht z.j.) 85-87.

8. Ad van den Dries-Van der Velden, Gesprek met Willem Verhoeven, Het Nieuwsblad van het Zuiden, 23.9.1978.

9. Gesprek met Marie van Riel (pseudoniem), 9.12.1988.

10. Kees Bastianen, a.w.

11. Ad van den Oord, Siebe Thissen, Jacqueline de Vries, 'Winkelheksen en beschuiteters', De RooieRoeptoeter, actie krant voor Oisterwijk 2 nr. 5 (november 1987) 2-3.

12. Gemeenteverslag Oisterwijk 1930.

13. W. Donker Pzn., Gedenkboek voor de schoen- en lederindustrie (Waalwijk 1925) 178-181.

14. Gesprek met Marie van Riel.

15. Idem.

16. Vgl. Ad van den Oord, Siebe Thissen & Jacqueline de Vries, De Huifkar, een geschiedenis van de fabriek en haar personeel (Oisterwijk 1988).

17. Ad van den Oord, Siebe Thissen, Jacqueline de Vries, De ontwikkeling van het socialisme in Oisterwijk, paper voor de debat avond 'De opkomst van het socialisme in Noord-Brabant' georganiseerd door de Historische Vereniging Brabant te Helmond op 12 oktober 1987.

18. Van den Oord, Thissen, De Vries, De Huifkar, 115-160.

19. Vgl. Jos van Meeuwen, Zo rood als de roodste socialisten (Amsterdam 1981).

20. Kritiek kwam zelden naar buiten maar bestond wel degelijk. In het vrij-socialistische blad De Toekomst tekende de Oisterwijkse correspondent lokale taferelen op waarin de clerus vaak een negatieve rol speelde. Zo schreef hij onder meer over de weerstand die de nieuwe pastoor opriep door geld te eisen voor een trouwerij tijdens een gewone mis (een gebruik dat voorheen gratis was), De Toekomst, Vrij socialistisch orgaan van de federatie der zuidelijke groepen, 21.3.1903.

21. Bertram, Mens, Welsing, a.w., 136.

22. Gesprek met Marie van Riel.

23. Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant, 11.7.1930.

24. Idem, 18.7.1930.

25. Nieuwe Tilburgsche Courant (NTC), 16.8.1930.

26. Idem, 14.8.1930.

27. Ibidem.

28. Idem, 16.8.1930.

29. Het Kerkklokje, 17.8.1930.

30. Noord-Brabantsch Dagblad Het Huisgezin, 19.8.1930.

31. NTC, 14.8.1930.

32. Gesprek met Jo van Esch, 18.10.1988.

33. Gesprek met Marie van Riel.

34. Idem.

35. Gesprek met Jo Rokven, 18.10.1988.

36. Tilburgsche Courant, 16.8.1930.

37. NTC, 16.8.1930.

38. Het Nieuwsblad van het Zuiden, 14.8.1930.

39. Gesprek met Jo van Esch.

40. NTC, 14.8.1930.

41. "Wij kenden de Internationale eerder dan het gebed", interview met Joep en Adri van de Mierde, in De Rooie Roeptoeter, actiekrant voor Oisterwijk 2 nr. 5 (november 1987) 5-7.

42. Gesprek met Karel Bekkers, 21.4.1986.

43. Vgl. Kees Mandemakers en Jos van Meeuwen, Industrial modernization and social developments in the centre of Dutch shoe-industry, centra I Noord-Brabant (1890-1930) (Rotterdam: Centrum voor Maatschappijgeschiedenis Erasmus Universiteit, 1983) 33 e.v.

44. Gesprek met Anneke van de Wiel en Jan Vugts, 7.12.1988.

45. Idem.

46. Gesprek met Marie van Riel.

47. Uit de notulen van de fabrieksarbeidersbond blijkt dat de vergaderingen slecht bezocht werden en er nauwelijks sprake was van ledenaanwas. Notulenboek Nederlandse Vereniging van Fabrieksarbeiders, afdeling Oisterwijk, 1929-1940.

48. De R.K. Fabrieksarbeider, diverse nummers 1930.

49. Ibidem.

50. J.P. Kruijt, De onkerkelikheid in Nederland (Groningen/Batavia, z.j.) 234-235.

51. De R.K. Fabrieksarbeider [jrg. 13] 9.5.1931.

52. NTC, 18.4.1931.

53. Ibidem.

54. De R.K. Fabrieksarbeider, 9.5.1931.

55. Mededelingen van A. Marks, 9.1.1989, en Th. van Dun, 16.1.1989.

56. Gesprek met Marie van Riel.

57. NTC, 14.8.1930 en 16.8.1930.

58. Vgl. Ben Verhuist, 70 jaar socialisme in Oisterwijk (Oisterwijk 1987).

59. Van den Oord, Thissen, De Vries, De Huifkar, 129-134.

60. De Toekomst, 12.12.1903 en 20.2.1904.

61. Van den Oord, Thissen, De Vries, De Huifkar, 129-134.

62. Vgl. L. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 1920-1940 (Utrecht 1982).

63. Gesprek met Karel Bekkers, 21.4.1986 en correspondentie Procureur-Generaal Gerechtshof 's-Hertogenbosch en Ministerie van Justitie, 16.8.1930 (stuk 937) en 2.9.1930 (stuk 937), ondergebracht in stuk 930 (zie noot I).

64. Ibidem.

65. Ibidem.

66. Ibidem.

67. Ibidem.

68. E.G.H. Verviers, Gemeentelijke zelfstandigheid, staatkundig advies ter overweging bij gemeenteraadsverkiezingen(Oisterwijk z.j.).

69. Verkiezingspamflet Verviers, Gemeenteraadsverkiezingen Oisterwijk 1931, inv. nr. 116, Semistatisch archief gemeente Oisterwijk.

70. Overigens bleef Verviers als fascist meer waarde hechten aan de rol van de boeren in collectieve acties tegen het gezag. Later schreef hij als redacteur van een NSB-blad begrijpend over het werklozenprotest in de Jordaan. Maar het oproer zou volgens hem meer indruk gemaakt hebben "wanneer de opstand onder een gezonder volksdeel, bijvoorbeeld de zoo getergde boeren, uitgebroken ware". Emile Verviers, 'Opstand in de Jordaan', Nieuw Nederland I (1934/'35) .

71. Hans Schippers, Zwart en Nationaal Front, latijns georiënteerd rechts-radicalisme in Nederland 1922-1946 (Amsterdam 1986).

72. Idem, 225.

73. Gemeenteraadsverkiezingen Oisterwijk 1935, inv.nr. 116, Semi-statisch archief gemeente Oisterwijk.