Het Verdriet van Oisterwijk

lezing door Ad van den Oord, Openbare Bibliotheek 27 oktober 1994

Over de Tweede Wereldoorlog lijken we nooit uitgeschreven te raken. In Nederland verschijnen er per week twee nieuwe titels over deze periode. De pas uitgekomen gids Noord-Brabant in de Tweede Wereldoorlog bevat bijna 1400 publicaties en dit jaar zal deze lijst, net als in het herdenkingsjaar 1984, weer met enkele tientallen werken aangevuld kunnen worden. De Provincie heeft in een oplage van 10.000 exemplaren een lesboekje laten vervaardigen over de Tweede Wereldoorlog. En er wordt niet alleen geschreven. Elke zich respecterende gemeente in Brabant heeft een herdenkingsprogramma in elkaar getimmerd waarbij de legervoertuigen van 'Keep them rolling' en de geallieerde bevrijders een belangrijke plaats innemen. Bijna alle Brabantse musea, bibliotheken en scholen hebben wel een speciaal hoekje met een tentoonstelling. En net als bij de zoveelste herdenking, moet de historicus zich na de zoveelste Brabantse publicatie over de oorlog afvragen 'Moet het allemaal nog wel zonodig?', 'Kan er nog iets wezenlijks nieuws toegevoegd worden aan wat al geschreven is?'. En net als bij herdenkingen, u raadt het al, moet deze vraag met een volmondig 'ja' beantwoord worden, zij het met een kritische ondertoon.

De in de historische wetenschap meest geruchtmakende kritische kanttekening maakte in 1983 de Amsterdamse hoogleraar Hans Blom in zijn inaugurale rede getiteld 'In de ban van goed en fout'. Historici zoals Lou de Jong en Jacques Presser zouden zich volgens Blom teveel hebben laten leiden door verhalen en morele oordelen over 'goed' en 'fout'. Blom wilde in plaats van aan het 'wat en hoe' meer aandacht besteden aan het 'waarom en met welke gevolgen', oftewel meer analyse en minder verhaal. Het zwart-wit beeld van enerzijds onderdrukking en bezetting en anderzijds verzet en bevrijding zou niet overeenkomen met de werkelijkheid. Misschien had twee procent deelgenomen aan het verzet en had twee procent gecollaboreerd. Maar wat deed de overige 96% in de oorlog? Er zou volgens Blom meer gepubliceerd moeten worden over het dagelijks leven en over de manier waarop de bevolking zich aanpaste aan de bezetting.

Bloms kritiek is ook toe te passen op de geschiedschrijving over en de herdenking van de Tweede Wereldoorlog in Oisterwijk. In het kort na de oorlog gepubliceerde boekje Bevrijding van Oisterwijk deelde frater Van Eijndhoven de mensen in twee categorieën in. De bevrijders werden stevast omschreven als "dappere Tommies", de Duitsers als "moffen". De Oisterwijkse bevolking behoorde uiteraard tot 'the good guys'. Massaal waren de Oisterwijkers volgens de kroniekschrijver uitgelopen om verwensingen te uiten tegen gevangen genomen Duitse soldaten die per trein Oisterwijk passeerden: "Voeiert ze gas", "Schiet er innen V1 op aaf", "Rijdt ze nor Vught", "Waor is m'n fiets, lilleke mof" zouden zij geroepen hebben. Maar, zo stelt de kroniekschrijver vast, "moorden zoals de mof kon, kan de Oisterwijker niet en dat is de schoonste en grootste hulde". 'The good guy' kent immers altijd clementie, zelfs tegenover de meest brute tegenstander.

De Duitsers hadden van de frater het etiket 'moffen' vooral verdiend omdat ze kort voor de bevrijding de toren van de Petruskerk als uitzichtpost hadden ingenomen, waardoor de kerk in de daarop volgende gevechten flink beschadigd was. Samen met de ontplofte munitietrein van 16 september stond de gedeeltelijk verwoeste Petruskerk op het netvlies gebrand van menig Oisterwijker. Het beeld van de bezetting werd zo al ras verengd tot een enkel plaatje. Niet de jodenvervolging of het afschaffen van de democratie maar een verwoeste kerktoren had de mensen het meest getroffen; dat gebeuren raakte blijkbaar het meest hun lokale identiteit.

Tijdens herdenkingen viel eenzelfde simpele zwart-wit schildering op. Burgemeester Verwiel stelde op 11 mei 1945: "We waren één in ons verzet" samen met de geallieerden tegen "het trouwelooze nabuurvolk". Dat één in het verzet was eigenlijk nog beperkt tot de buurt. Iedere buurt was bezorgd over het lot van de eigen jongens die vanwege de Arbeidsinzet nog in Nazi-Duitsland verbleven. En ieder buurtschap had zijn eigen feest. Zo waren er in Oisterwijk zo'n 15 bevrijdingsfeesten en bijna was er oorlog uitgebroken tussen de bewoners van de Dorpsstraat en de Hoogstraat over de vraag wie er een huldeboog mocht bouwen bij het toenmalige postkantoor. Het wegvoeren van eigen buurtjongens, de kapotgeschoten Petrustoren, daarover konden buurtschappen en de gemeenschap Oisterwijk zich druk maken. De identiteit was nog niet nationaal, getuige de leuze op de huldeboog: "Edele Brabant, Were Di".

Dat veranderde echter snel nadat Oisterwijk en Brabant tussen 1945 en 1960 opstoomden in de vaart der volkeren. Nieuwe industrie, wegen, bruggen en een grotere mobiliteit gooiden de gemeenschappen open en door elkaar. Dat had heel wat meer invloed op het dagelijks leven en de sociaal-economische situatie dan de oorlog. Het nationale perspectief won aan kracht, voor lokale verhalen over de oorlog was slechts summier plaats.

In de wederopbouwfase zou Oisterwijk meer en meer onderdeel worden van de staat der Nederlanden en dus werd de lokale identiteit afgestemd op de nationale identiteit. De herdenkingen kwamen in het teken te staan van God, Koningin en Vaderland. Burgemeester Verwiel vroeg zich of hoe het met het geloof van de Oisterwijker zat in deze periode van materiële welvaart en natuurlijk stelde hij het Vaderland en het Huis van Oranje centraal in zijn rede. De herdenkingen werden uit handen genomen van de buurtschappen en toevertrouwd aan het Oranjecomité. De Oisterwijkse herdenkingskrant bij de 10-jarige bevrijding heette in 1955 dan ook gewoon Oranjekrant en bevatte meer familiekiekjes van het Koninklijk Huis dan informatie over de lokale aspecten van de oorlog. De burgemeester baron Van Hövell van Wezeveld tot Westerflier besloot de herdenking met de woorden "Leve onze Koningin! Leve het Vaderland! Leve Oisterwijk!". Het lokale belang mocht dan in woorden op de laatste plaats komen, in dadendrang van het gemeentebestuur kwam het op de eerste plaats. Maar minder de eigen identiteit en meer het eigen economisch gewin werd benadrukt. Dat bleek wel toen tijdens de feestdagen een helikopter het dorp aandeed en de Oisterwijkse bestuurders bedachten dat die prima de reclametekst "Oisterwijk. Het vakantieoord van het Zuiden" mee zou kunnen voeren.

Een nieuwe verandering tekende zich eind jaren zestig af. Bij de 25-jarige herdenking van de Oisterwijkse bevrijding in 1969 volstond het Kerkklokje nog met een sobere publicatie van de gevallenen. Maar in mei 1970, toen landelijk de bevrijding herdacht werd ging kapelaan Harry Maas een stuk verder. Hij besteedde uitgebreid aandacht aan de verzetsdaden van de gebroeders Schut, die hulp verleenden aan onderduikers, aan medemensen. Maas bewoog zich voort op de golven van de democratisering toen hij stelde dat voor de Oisterwijkse jeugd de oorlog nog slechts in de geschiedenisboekjes bestond. Maar dat betekende volgens hem dat er juist veel ten goede veranderd was. Er kon in 1970 op alles kritiek uitgeoefend worden en dat was volgens Maas een teken van grote vrijheid. De nieuwe tijd kende echter volgens de kapelaan ook zijn problemen: honger, uitbuiting en dictatuur in verre landen. De nationale identiteit van Vaderland en Oranje was al weer te klein. Via Maas en de missionarissen leerde de Oisterwijker via het Kerkklokje ook de problemen van de medemens in de Derde Wereld kennen.

De mondialisering van bezetting en bevrijding proeven we ook in de herdenkingen zoals die vanaf het einde van de jaren tachtig in Oisterwijk georganiseerd worden. De periode 1940-1945 is daarbij een les waaruit de jongere generatie iets kan leren. In die geest schreven Rik Oerlemans, Margriet Vencken en Donald Wiedemeijer in 1984 hun boek Oorlog in Oisterwijk. Een rijk geïllustreerd werk waarin foto's en tekst de tweedeling handhaven van onderdrukking en verzet. Pas met het eerste deel van de Oisterwijkse Historische Reeks Zorgvolle tijden in 1991 zou deze simpele tweedeling losgelaten worden. De auteurs van Zorgvolle tijden besteedden voor het eerst serieus aandacht aan aspecten die niet zo duidelijk te vangen waren in termen van onderdrukking en verzet: Zwart Front, het dagelijks leven, Rijksduitsers en de zuivering.

Voortbouwend hierop wil ik nu stilstaan bij twee thema's waar in Oisterwijk nauwelijks aandacht aan besteed is. Eigenlijk is dat niet het juiste woord. Er werd namelijk onophoudelijk over gesproken en geroddeld, maar serieus onderzoek bleef achterwege. Ik doel hier op de opkomst van Zwart en Nationaal Front en de zuivering na de oorlog waarbij ik in het bijzonder aandacht zal schenken aan de positie van burgemeester Verwiel.

Zwart Front

Zwart Front was een in 1934 door Arnold Meijer opgerichte fascistische beweging met een flinke dosis antisemitisme. In de oorlog stond Meijer vooraan om een Nederlands Legioen te vormen om de Duitsers te helpen bij hun strijd aan het Oostfront. Hij werd hiervoor na de oorlog vervolgd. Zijn beweging was in een negatief daglicht komen te staan. Dat gaf in het naoorlogse Oisterwijk problemen. Voor de oorlog stemde immers meer dan 21% van de bevolking op Zwart Front; en Nationaal Front, zoals de beweging vanaf 1940 heette, had in het dorp honderden leden. Oisterwijk werd wel de 'klaverweide van het fascisme' genoemd. Een imago dat het toeristische Oisterwijk na de oorlog niet achter een reclamevliegtuigje wenste te hangen, ofschoon Meijer inmiddels bestuurslid van de plaatselijke VVV geworden was. Stilzwijgen werd de strategie. En dat werd lang volgehouden. Weliswaar besteedde het boek Oorlog in Oisterwijk een compleet hoofdstuk aan Zwart Front, inhoudelijk kwam men niet veel verder dan het tonen van wat onschuldige plaatjes van Meijer, waarbij zorgvuldig vermeden werd dat er Oisterwijkers op de foto's herkenbaar waren.

Brabant telde in de oorlog 4171 NSB'ers en 3069 Nationaal Fronters, tezamen nog niet één procent van de bevolking. Maar in Oisterwijk had Nationaal Front ongeveer 400 leden, zo'n 5% van de bevolking. Om die grote aanhang te verklaren moeten we teruggaan naar de jaren dertig. Zwart Front bestond toen voor 65% uit arbeiders, waarvan de helft afkomstig was uit de schoen- en lederindustrie. Niet de fascistische ideologie sprak de Oisterwijkse arbeider aan, maar het verzet van Zwart Front tegen de uitholling van de Oisterwijkse gemeenschap door industrialisatie, toerisme en urbanisatie. In de 'moderne' burgemeester zag men het symbool van overheidsbemoeizucht. De belastingverhogingen, die ook het moderniserende Oisterwijk niet ongemoeid hadden gelaten, waren het mikpunt van kritiek. Om de representanten van de nationale overheid terug te dringen had de in Oisterwijk woonachtige fascist dr. Emile Verviers al eind jaren twintig gepleit voor een Partij voor Gemeentelijke Zelfstandigheid. Verviers uitte kritiek op de invloed van de joods-Duitse directie van de lederfabriek en ook op het feit dat er zoveel niet-Oisterwijkers op die fabriek werkten. Hij wilde tevens dat Oisterwijkse ingezetenen bij economische transacties met de gemeente voorrang zouden krijgen. Zijn ideeën spraken aan, bij de raadsverkiezingen van 1931 scoorde Verviers ruim 11%. Later slaagde in Winterswijk een NSB'er erin om op soortgelijke wijze namens een partij genaamd 'Gemeentebelangen' 19,7% te behalen. Het 'Oisterwijk voor de Oisterwijkers' idee van Verviers werd vanaf 1935 in de gemeenteraad uitgedragen door de Zwart Fronters Van den Boogaard en Van Dal. Hun fascisme in de raad beperkte zich tot belangenbehartiging van de autochtone middenstander en arbeider. Dit 'petjesfascisme' onder de leus 'de bezem erdoor' sprak velen aan, tot in sociaaldemocratische kringen toe. Vooral de burgemeester en de 'baantjesgasten' van de staat (waarmee de RK Staatspartijers bedoeld werden) moesten het ontgelden.

Het antisemitisme vormde ook in het begin van de oorlog voor de aanhangers van Nationaal Front geen beletsel. Immers de fraters op school vertelden zo meeslepend over het lijdensverhaal van Christus dat als er een jood in de klas zou zijn verschenen, we hem aangevlogen zouden hebben, zo noteerde een oud-scholier en latere Nationaal Fronter. De Oisterwijkse arbeiders kenden joden niet of nauwelijks als medearbeiders maar wel als bazen en leerhandelaren. Op de sigarenfabriek De Huifkar was 'jutje' Braadbaart chef. Er was een schoenfabriek van 'jutje' Heijmans, de schoenfabriek Vedeha was in handen van de joodse familie Van der Heyden en de leerfabriek stond onder leiding van de joden Adler en Oppenheimer. Daarnaast was het begrip 'gaskamer' nog onbekend. Het ontslag van joodse ambtenaren en leerkrachten had in Oisterwijk geen concrete gevolgen gehad.

Echter niet het antisemitisme had Zwart Front in Oisterwijk groot gemaakt. Wel het appelleren aan rechtvaardigheidsbeginsselen. Toen in 1938-1939 een ex-wethouder tevens afdelingsvoorzitter van de RKSP de hand boven het hoofd gehouden werd ondanks verduistering van gemeentegelden, trad Zwart Front aan met een lijst 'Recht voor Allen', die verwoordde wat menig Oisterwijker dacht: "als een arme drommel een daalder voor den steun verzwijgt, gaat hij ongenadig de bak in, maar als een Staatspartij-baantjesgast 1300 gld. verduistert gaat hij ... vrij uit!".

Maar leider Arnold Meijer had grotere aspiraties dan Oisterwijk. Om zijn aanhang te verbreden verving hij het 'petjesfascisme' van Zwart Front in 1940 door het nettere Nationaal Front. De Oisterwijkse arbeiders mokten toen Meijer een baron uit Den Haag uitnodigde om te spreken over 'de orde op het platteland'. De nieuwe leden in Oisterwijk voor Nationaal Front kwamen niet langer uit arbeiderswijken maar uit het centrum en de villawijken. Een textielfabrikant en een medicus namen de leiding van de lokale afdeling over. Zelfs de gemeentesecretaris en de bekende wetenschapshistoricus E.J. Dijksterhuis vertoefden enige tijd op de ledenlijst. De gewone leden verdwenen naar de sportgroep 'Volkskracht' van Nationaal Front. Zij mochten op straat de gevechten met marechaussee en politie aangaan. En dus werden zij na de oorlog samen met Meijer in Vught geïnterneerd.

Maar dat Zwart en Nationaal Front iets met de Duitsers en het fascisme te doen had, was voor vele Oisterwijkers maar de vraag. Men kende de Fronters op een heel andere manier. Daarom is het mogelijk te verklaren dat zelfs B&W op 7 december 1944 besloten het oud-raadslid van Zwart Front (kroegbaas Kees van Rooij) te vragen voor de nieuwe tijdelijke gemeenteraad. Daarentegen werd het andere oud-raadslid van de beweging Adrianus van Dal (die de RKSP nog als 'strontkar' betiteld had) met zijn zonen opgesloten. Bij de eerste vrije raadsverkiezingen na de oorlog kozen de Oisterwijksers maar liefst drie oud-Fronters in de raad. Het curieuze feit deed zich voor dat er zo na de oorlog meer (oud)Fronters in de raad zaten dan voor de oorlog. Van Dal zou in 1966 nogmaals, dit keer voor de Boerenpartij, gekozen worden. Arnold Meijer was toen al 25 jaar van het politieke toneel verdwenen.

Maar in de oorlogsgeschiedschrijving kreeg natuurlijk uitsluitend Meijer, diens relatie met Mussolini en zijn katholiek geïnspireerd fascisme aandacht. Daardoor bleef de fascistische ideologie van Zwart Front kleven aan honderden Oisterwijkers en was er geen belangstelling voor de lokale beweegredenen om lid te worden van Zwart en Nationaal Front. Daardoor bleef Oisterwijk opgezadeld met een zwart en onverteerbaar verleden, dat men het liefst verborg.

Zuivering

Het oppakken van 'fouten' was in het bevrijde zuiden opgedragen aan het Militair Gezag en de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Over deze laatste groep werd achteraf wat lacherig gedaan. De selectie voor de BS was niet bepaald streng. In Den Bosch moesten gegadigden zich melden bij een tafeltje waar de vraag gesteld werd of men zichzelf een goed Nederlander achtte. Weinig onbenullen zullen net na de bevrijding deze vraag negatief hebben beantwoord. Daarna werd aan een tweede tafeltje reeds de oranje armband uitgereikt. Onsterfelijk werd de BS'er Van Gemert uit Boxtel die de complete ministersploeg onder leiding van Gerbrandy, die net uit Londen voet op Brabantse bodem had gezet, aanhield omdat hij hun diplomatieke paspoorten meer weg vond hebben van legitimatiebewijzen van de Duitse Arbeidsinzet. Overtuigd met spionnen van doen te hebben moest de ministersploeg uitstappen waarbij Van Gemert Gerbrandy in onvervalst dialect toevoegde: "Pas op ouwe snorrebaard, as ge dur tussenuit probeert te naaien schiet ik oe vur oe sodemieter". Vandaar ging het in optocht naar het Boxtelse politiebureau waar de vergissing snel aan het licht kwam. Ook de Oisterwijkse burgemeester Verwiel klaagde bij de minister van justitie over de 160 Oisterwijkse BS'ers waarvan er volgens de burgemeester nog geen tien in het verzet iets te betekenen hadden. De aardappelen op het veld werden niet gerooid omdat de BS'ers tien gulden per week kregen, een warme kachel en Canadese blikjes met etenswaren.

Er was ook kritiek op het interneringsbeleid van de BS. In het zuiden werden maar liefst 25.000 mensen vastgezet, soms in erbarmelijke toestanden. 'Moffenmeiden' werden kaalgeschoren en collaborateurs in een kippenhok gestopt nadat ze eerst voor het gemeentehuis of op de kiosk te schande waren gemaakt en vernederd.

In Oisterwijk waren dergelijke excessen grotendeels afwezig, doch uit een studie van Leo van der Pijll valt wel op dat er zoveel jonge meisjes werden vastgezet. Al in de oorlog ging er een liedje door het dorp waarin meisjes die met 'moffen' gingen gewaarschuwd werden kaalgeknipt op De Lind te komen staan. De geestelijkheid had al herhaaldelijk gepredikt tegen de vermeende zedenverwildering. De ontblote borsten van Duitse soldaten die in de brandende zon van mei 1940 hun voertuigen op de openbare weg repareerden en het afschaffen door de bezetter van het gescheiden zwemmen en zonnebaden, waren een doorn in het oog van de clerus.

Van de na de oorlog gearresteerde vrouwen waren maar liefst 39 van de 47 opgepakt vanwege 'deutsch-freundlichkeit' of 'speciaal geestelijk contact met de bezetter'. Ze bleken bijna allemaal jonger dan 30 jaar, de meesten zelfs niet ouder dan 21 jaar. Een vrouw die in verwachting was van een Duitse soldaat werd tot de bevalling onder huisarrest geplaatst, maar kwam daarna voor arrestatie in aanmerking. Echter bijna alle vrouwen moest men na korte tijd weer vrijlaten omdat er weinig tegen ze in te brengen was. Zedelijkheidsopvattingen van geestelijkheid en burgerij en jaloezie van de jonge mannen van de BS lijken me plausibele redenen voor het actieve opsporingsbeleid in Oisterwijk ten aanzien van jonge vrouwen. Het was er voor de jonge mannan na de oorlog namelijk niet beter op geworden. Na Arbeidsinzet of onderduikperiode moesten ze nu toezien hoe de Canadezen meisjes voor de dansavonden inviteerden, terwijl de jongens niet verder kwamen dan de keuken, om er boterhammen voor de Canadezen te smeren. Bij de burgerij stond het Canadese Leave¬camp te boek als 'Klein Parijs' omdat er veel gevreeën zou worden.

Een vader van een van de in het kader van de zuivering opgepakte meisjes schreef een brief aan de BS: "Heere ondergrondsche, Gaarne zou ik een paar woordjes tot U richten. De beweging van jullie keur ik goed maar als jullie op 't gezegde van de menschen, zulke meisjes die ik nog als kinderen beschouw zoo maar van de straat oppikt vindt ik het niet mooi meer. De menschen hier in de buurt zien niets liever dan andermans leed en vooral van ons omdat wij ons tusschen die menschen niet thuis voelen". Zijn 16-jarige dochter was opgepakt omdat ze een keer met een krijgsgevangen Rus naar de bioscoop was geweest. Een jonge vrouw, maar ook nog uit een gezin dat zich in de buurt niet thuis voelde. Buitenstaanders dus. Dat laatste zou ook bijgedragen kunnen hebben aan het feit of je na de oorlog wel of niet opgepakt werd.

Laten we eens kijken naar het moeilijke vraagstuk van de economische collaboratie. Een op de vijf ondernemingen heeft opdrachten van de bezetter aangenomen. Bij de zuivering bleven echter de grote ondernemingen buiten schot, omdat hun leveran¬ties aan de bezetter uiteindelijk het vaderland gediend zouden hebben. Duizenden ontkwamen daardoor aan de Arbeidsinzet of aan gevreesde concentratiekampen. Voor de schrijver Antoon Coolen was het feit dat er een onderscheid werd aangebracht tussen een NSB-groenteboer en grote bedrijven echter een reden om te bedanken voor het Bossche Tribunaal dat de economische collaboratie onderzocht.

Ook in Oisterwijk produceerden de fabrieken door, vaak met Duitse opdrachten. De leerfabriek kreeg de keuze: of onder Duitse 'Verwalter' verder produceren of stoppen. Het laatste zou betekend hebben dat het personeel het risico liep naar Duitsland te worden uitgezonden. De directieleden De Jong en Hueber - de joodse directieleden waren naar de VS gevlucht - kozen na raadpleging van economisch adviseur De Quay voor een 'Verwalter'.

Sigarenfabrikant Hamers van De Huifkar mocht aanvankelijk alleen eenheidssigaren produceren voor de Wehrmacht; door duizenden sigaren te schenken aan Göring en Seyss-Inquart kreeg hij echter toestemming luxe sigaren te vervaardigen voor de officieren. Hamers ontving de beste tabak, tot ergernis van andere fabrikanten en hij paaide de bezetter met financiële steun aan Winterhulp en Frontzorg. Ook de schoenfabrieken werkten door. De Vedeha produceerde vrijwel geheel voor Duitse afnemers. Veel Oisterwijkers vonden werk bij het Wehrmachtverpflegungsamt (WVA) dat de bevoorrading verzorgde voor het Duitse leger. Zij verdienden daar een beter loon dan ze ooit in de Oisterwijkse schoenindustrie hadden kunnen verdienen.

En dan was er nog de levendige zwarte handel, waarmee de distributie omzeild werd. Boeren, schoenmakers en sigarenmakers waren vanuit het verleden gewend naast het fabriekswerk ook thuis geld bij te verdienen. Een geit en varken achter in het kot en 'd'n hof' met groenten waren nog bekende begrippen. Het uitsnijden van leer op de schoenfabriek en deze daarna thuis verwerken, werd als de gewoonste zaak van de wereld beschouwd; sigarenmakers liepen met tabak in hun schoenen de fabriek uit en de gasfabriek ging wel erg snel door de kolenvoorraad heen. De nabijheid van de Belgische grens maakte smokkelen van tabak aantrekkelijk. Rogge werd bij boeren weggehaald of gekocht en illegaal gemalen in de molen bij de Kunstkring of in Haaren. Kortom, de oorlog bracht voor de meeste Oisterwijkers geen grote economische ontberingen. Zwarte handel en economische samenwerking met de bezetter stonden daar borg voor.

En dus was er na de bevrijding weer een probleem bij. Wie moesten er opgepakt worden vanwege economische collaboratie? Een enkele NSB-aannemer werd in de kraag gegrepen; sigarenfabrikant Hamers was naar Zwitserland verdwenen, maar zou later door de Bijzondere Rechtspleging voor twee jaren het recht ontzegd worden op een leidinggevende functie in de tabaksbranche. Op de lederfabriek waren de beide directeuren in afwachting van een uitspraak van het Tribunaal geschorst en de leden van het Nederlands Arbeidsfront, de collaborerende vakbond, waren in een lager betaalde baan geplaatst. Toen de directeuren weer in functie hersteld werden, brak een protestactie uit van het personeel. In een stemming sprak het personeel zich uit tegen de terugkeer van de directie zolang een uitspraak van het Tribunaal niet had plaatsgevonden. Een hoteleigenaar en prominent lid van Nationaal Front die in de oorlog jongens ronselde voor de baan van vrachtwagenchauffeur voor de Wehrmacht, werd niet aangepakt. De jongens echter verdwenen naar het kamp Vught.

Was er sprake van klassenjustitie zoals Antoon Coolen suggereerde? Dat is uit de Oisterwijkse voorbeelden niet geheel duidelijk. Er werden ook fabrikanten aangepakt. Wel valt het op dat het vooral zogenaamde 'moderne' fabrikanten betrof, dat wil zeggen fabrikanten die zich voor de oorlog weinig gelegen lieten liggen aan zaken als zondagsrust, niet-roomse sportactiviteiten en het in dienst hebben van socialistische arbeiders. In feite gold een dergelijk problematische relatie met de vooroorlogse katholieke Oisterwijkse gemeenschap ook voor Meijer, Verviers en een aantal kaderleden van Nationaal Front die na de oorlog geïnterneerd werden. En we zagen het al, het 16-jarige meisje dat opgepakt werd, was ook al een vreemdelinge in haar eigen buurt.

De kwestie Verwiel

Rondom de zuivering van burgemeesters is een hoop te doen geweest. Het oordeel over de houding van de burgemeesters verdeelde menig dorp in twee kampen. Veel burgemeesters bleven tijdens de oorlog op hun post. Zo ook burgemeester Verwiel van Oisterwijk. Het optreden van Verwiel is door de auteurs van Oorlog in Oisterwijk slechts summier behandeld. In het boek worden van Verwiel slechts de officiële bekendmakingen gepubliceerd waarin hij als burgemeester opriep geen verzet tegen de bezetter te plegen. De auteurs stellen vast dat Verwiel kort voor het einde van de oorlog onderdook en dat wethouder Palm de vieze zaakjes met de bezetter kon opknappen. Leo van der Pijll komt in Zorgvolle tijden niet tot een veel positiever oordeel over Verwiel: "Hij (Verwiel) is tot enkele weken voor de bevrijding - toen hij eindelijk onderdook - zijn functie blijven uitoefenen en heeft in deze situatie noodgedwongen met de Duitsers moeten samenwerken en mede uitvoering moeten geven aan hun besluiten". Een derde bron die tegen Verwiel pleit komt uit het Archief van de Binnenlandse Strijdkrachten. Volgens een op instigatie van de districtcommandant van de BS geschreven rapport gaf Verwiel bij Duitse opdrach¬ten die voor een goed vaderlander niet te vervullen waren niet thuis en liet hij de wethouders de zaakjes opknappen. Ook zou Verwiel zich tegenover een veldwachter laatdunkend hebben uitgelaten over de actie van de Raad van Verzet om een trein te laten ontsporen. Hij sprak over 'kwajongensstreken' en zelfs over een 'misdaad'. De conclusie van de districtscommandant over Verwiel luidt: "een man met weinig ruggengraat, die hoewel niet mee willende werken met de Duitsche instanties, toch vaak niet krachtig principieel wist op te treden". Een vierde bron die tegen Verwiel pleit zijn de mondelinge aantijgingen. Tot op de dag van vandaag laten diverse mensen gevraagd en ongevraagd weten wat Verwiel allemaal te verwijten zou zijn. De schimmige toestand rond de burgemeester wordt verder gevoed door hardnekkige maar oncontroleerbare geruchten over het verdwijnen na de oorlog van een gedeelte van het gemeentelijke oorlogsarchief uit het gemeentekantoor.

Ik heb gepoogd de kwestie Verwiel nu eens niet door mondelinge bronnen of niet-overheidsarchieven te reconstrueren, maar primair door raadpleging van het archief van de gemeente Oisterwijk zelf.

De burgemeester kreeg van de bezetter de opdracht de taken van de raad waar te nemen. Hij en zijn ambtenarenapparaat werden onder meer belast met de Ariërverklaring, de gehoorzaamheidsverklaring, het ontslaan van joodse ambtenaren en de tewerkstelling naar Duitsland. De burgemeester bezat bovendien informatie over degenen die opgepakt zouden worden. Toch bleven de meeste burgemeesters op hun post. Was dit verwonderlijk? Neen. De 'Aanwijzingen' uit 1937 van de regering voor ambtenaren stelden dat in geval van een bezetting alle bestuursorganen en hun personeel op hun post dienden te blijven, in het belang van de bevolking. Als echter een ambtenaar zodanige diensten aan de vijand moest bewijzen dat de nadelen daarvan uitstegen boven het belang van aanblijven, dan moest de ambtenaar zijn post verlaten. Verwiel bleef dan ook geheel in overeenstemming met de richtlijnen uit Den Haag in functie. Op 12 mei 1940 verrichtte hij zijn eerste daad onder de bezetting. In een aankondiging riep Verwiel de bevolking tot rust en kalmte op: "De binnen enkele uren binnentrekkende Duitsche troepen komen niet als vijand van de bevolking; zij strijden alleen tegen militairen (...) Oisterwijkers gedraagt u waardig en kalm. Onthoudt u van elke poging tot verzet". Met rode pen is er na de oorlog bijgekrabbeld dat Verwiels verklaring tot stand kwam in Bosch en Ven onder Duitse gijzeling. Dat is wat overbodig, want geen enkele burgemeester had op dat moment een andere keuze kunnen maken. Het bijschrift zegt wellicht meer over de wankele positie van Verwiel direct na de oorlog.

Aanvankelijk werd het lokale bestuur redelijk met rust gelaten. De gemeenteraad bleef in functie tot halverwege 1941. De Arbeidsinzet voor Duitsland werd pas verplicht voor niet-werklozze mannen vanaf 22 mei 1942. Het verplicht inleveren van radiotoestellen gebeurde pas in mei 1943. Tijdens de eerste raadsvergadering in bezettingstijd bracht Verwiel een eregroet aan degenen die hun leven gaven bij de verdediging "van de vrijheid en onafhankelijkheid van ons Vaderland". De burgerij nam volgens hem een waardige houding van "rust en kalmte" aan en van zelfbeheersing. "We staan" aldus Verwiel op een "brandpunt van een revolutie van ideeën, die lang vastgehouden theorieën en stelsels omverwerpt, en oude staatsinstellingen op haar fundament doet wankelen". Dat laatste leek op Nederlandse Unie-taal, maar een burgemeester die het verdedigen van vrijheid en onafhankelijkheid hooghield, kan men toch bezwaarlijk betichten van sympathie met de bezetter.

Vervolgens treedt de langzame nazificatie in werking. Uitermate ambtelijk reageerde het Oisterwijkse gemeentebestuur op de verplichting voor verenigingen om zich bij de bezetter aan te melden. Een uitputtende opsomming van bijna honderd verenigingen met naam en adres van secretarissen werd aan de bezetter overhandigd. In oktober 1940 werd de niet-jood verklaring zonder aanwijsbare protesten door 33 ambtenaren ondertekend. Ook de niet-jood verklaringen van verenigingen die subsidie van de gemeente ontvingen kwamen zonder problemen los: Bad Oisterwijk leverde er 12, de ziekenverpleging 18, de kleuterscholen 10, Asterius 5, het Burgerlijk Armbestuur 3, de VVV 7 en de Kunstkring 13. Dat iedereen zo makkelijk tekende, zal ongetwijfeld ook te maken hebben gehad met het feit dat er geen joden werkzaam waren binnen de gemeente.

Maar Verwiel liep ook dagelijks een ommetje door het dorp om de joodse familie Van Oss mede te delen of ze al op een transportlijst voorkwam. Op 21 november 1940 plaatste hij een anoniem schrijven op de B&W-agenda betreffende wering van joden uit diverse betrekkingen en bedrijven. Het ging om een protest tegen de jodenvervolging.

Terwijl in de zomer van 1941 de portretten van de leden van het Koninklijk Huis uit het raadhuis verwijderd werden, trad Verwiel op tegen een bijeenkomst van banleider Ouwerling en zijn NSB. De burgemeester liet maar liefst 40 marechaussees aanrukken. Ook belde hij de politie om op te treden tegen een geüniformeerde mars van Nationaal Fronters. We moeten echter ook weer oppassen dit als anti-fascistische daden van Verwiel te zien. Hij hield eenvoudigweg niet van oploopjes tegen het gezag.

Toen in augustus 1941 de raad naar huis gestuurd werd en de burgemeester de leiding kreeg over de gemeente, stapten 44 Limburgse burgemeesters op. Maar veruit de meeste burgemeesters bleven trouw aan de Aanwijzing uit 1937. Verwiel pleegde echter vanaf 1942 steeds meer obstructie als het om informaties richting bezetter ging. In november 1942 maakte hij omstandig duidelijk dat in Oisterwijk geen ambtenaar gemist kon worden voor de Arbeidsinzet. Verwiel trad voor een aantal ambtenaren in het krijt, waaronder ook Gerard van der Linden, die zich op het bevolkingsregister bezighield met de vervalsing van persoonsbewijzen.

De oproep van minister-president Gerbrandy in februari 1943 om voeding van de Duitse oorlogsmachine met Nederlandse goederen en onderdanen te blokkeren had slechts beperkt effect, zo schrijft Lou de Jong. Voor Verwiel pleit echter zijn inzet voor het gemeentepersoneel en het doorsluizen van vele jongeren naar de distributiedienst. Critici van Verwiel stellen, dat daarvoor Bolsius als leider van de Distributiedienst verantwoordelijk was. Maar Verwiel was als autoritair burgemeester in de jaren twintig en dertig zeker niet gewend om dingen buiten zich om te laten passeren. Een bewijs daarvan is ook een verwijt van een Nationaal Fronter die Verwiel beschuldigde hem een baantje bij de Distributiedienst door de neus geboord te hebben.

Op 16 februari 1943 schreef Verwiel een brief naar de secretaris-generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken. Hij stelde dat hij zich enkele malen had afgevraagd of gegevens verstrekken aan de bezettende macht "met mijn ambtsplicht, eer en geweten is overeen te brengen". Vooral protesteerde Verwiel tegen de arrestatie van jeugdige Nederlanders zonder enige aanleiding. Het maakte het voor hem zwaar om loyaal mee te blijven werken en het had bij hem de vraag doen rijzen "of ik onder dergelijke omstandig¬heden mijn ambt als burgemeester langer kan en mag blijven vervullen". Verwiel protesteerde ook tegen het feit dat gegevens voor de Nederlandse Arbeidsdienst waren doorgegeven aan het Arbeidsbureau belast met uitzending naar Duitsland en hij verzuimde vervolgens om nieuwe gegevens te verstrekken over de nieuwe lichting voor de Nederlandse Arbeidsdienst.

De April-Mei stakingen van 1943 tegen het voornemen om Nederlandse militairen opnieuw in krijgsgevangenschap te plaatsen sloegen ook in Oisterwijk aan, er werden 800 stakers geteld. In het Archief van de Commissaris voor niet-commerciële vereenigingen en stichtingen, dat berust op het RIOD, trof ik een verslag aan van de NSB-districtsinspecteur Boon over de stakingen, waarin deze zich bijzonder verbeten toonde over het gedrag van Verwiel. Volgens de inspecteur weigerde de burgemeester het stakende personeel van het distributiebedrijf te bewegen weer aan het werk te gaan.

En dan is er nog de Winterhulp. Een veelgehoorde leus in die tijd was 'Geen knoop van mijn gulp voor de Winterhulp'. Geen van de ambtenaren in Oisterwijk, dus blijkbaar ook Verwiel niet, wilden één procent van hun salaris van oktober 1943 tot maart 1944 afstaan voor de Winterhulp. De provinciaal leider van de Winterhulp nodigde Verwiel daarop uit zelf het goede voorbeeld te geven. Wat de burgemeester toen deed, kunnen ik en u helaas slechts gissen. B&W van Oisterwijk hebben besloten, zoals u wellicht hebt gelezen, mij geen inzage te verschaffen in het dossier Winterhulp. Volgens het zuiverings¬dossier van Verwiel, dat zich op het Ministerie van Justitie bevindt, toonde de burgemeester via een openings- en slotwoord op de Winterhulp-vergadering, voorzover hij kon gaan, dat hij de zaak afkeurde. Volgens dat dossier zou hij ook personen aan een vals persoonsbewijs hebben geholpen en stelde hij iedere bonperiode 300 kaarten beschikbaar aan de ondergrondse. Bovendien zou hij de arrestatie van de voorzitter en secretaris van de Jonge Boerenstand (te weten Kees Scheffers en Jan Wolfs) verijdeld hebben en veel hebben gedaan om gijzelaars van levensmiddelen te voorzien. Of deze laatste gegevens correct zijn of uit de duim van Verwiel gezogen zijn, is eigenlijk al niet meer zo relevant.

Burgemeester Verwiel toonde zich met betrekking tot de uitzending van personeel naar Duitsland solidair met hen die niet wilden gaan. Hij trachtte de organisatie van het gemeentelijk apparaat zodanig ingewikkeld voor te stellen dat de bezetter niet de indruk kreeg dat er ook maar één ambtenaar uitgezonden kon worden. Bij de stakingen in april-mei 1943 trad hij niet op tegen de stakers; sterker nog, hij weigerde ze te bewegen weer aan het werk te gaan. En ook leek hij niet voorop te lopen bij het promoten van de Winterhulp.

Terwijl Lou de Jong stelt dat weinig burgmeesters ingingen op de oproep van Gerbrandy om de Duitse oorlogsindustrie te saboteren, kan van Verwiel gesteld worden dat hij de Duitse belangen wel tegenwerkte. Pas toen eind 1943 en begin 1944 de burgemeesters gelast werden burgers op te roepen voor de verdedigingswerken voor de Wehrmacht, doken 10 burgemeesters onder en werden er vijftien gearresteerd. De Brabantse Commissaris van de Koningin Van Rijckevorsel werkte gewoon mee aan deze zogenaamde Gemeinde-Einsatz. Verwiel tekende vanaf april 1944 geen B&W-besluiten meer, daar kan uit opgemaakt worden dat hij vanaf dat tijdstip min of meer ondergedoken was.

Uit de ter beschikking zijnde archiefgegevens kan ik niet anders dan concluderen dat burgemeester Verwiel eigenlijk weinig te verwijten viel. Waarom was er al direct na de bevrijding dan toch zo'n weerstand tegen de man? Daarvoor moeten we eens nader ingaan op wie er bezwaren tegen Verwiel indienden.

Allereerst was dat zoals gezegd de districtscommandant van de BS Werdmöller. We moeten echter bedenken dat voordat deze het rapport over Verwiel samenstelde, Verwiel op zijn beurt al had getracht Werdmöller te doen verdwijnen omdat diens lidmaatschap van Nationaal Front hem ongeloofwaardig maakte als districtscommandant van de BS. En zoals we hebben gezien waren Nationaal Front en Verwiel niet bepaald vrienden. Verwiel had al in 1934 voorgesteld om het lidmaatschap van Zwart Front voor ambtenaren te verbieden en in 1937 had hij opnieuw op een verbod aangedrongen. Zwart Front beschouwde Verwiel als een der grootste vijanden van de lokale gemeenschap omdat hij als burgemeester de uitvoerder zou zijn van Den Haag.

Maar de burgemeester had in zijn ambtsperiode meerdere vijanden gekregen. Vanaf zijn benoeming in 1921 was de uit Besoyen afkomstige Verwiel voortvarend te werk gegaan. Hij moderniseerde het gemeentelijk apparaat en onder zijn bewind kwam een gemeentelijke drinkwaterleiding, verbetering van wegdek en riolering en een elektriciteitsvoorziening tot stand. Zijn aspiraties bleven niet beperkt tot Oisterwijk, hij gaf in Den Bosch les aan aankomende ambtenaren en was bestuurslid van de niet-katholieke Bond van Gemeenteambtenaren. Verwiel symboliseerde het 'nieuwe Oisterwijk', dat economisch en politiek bezig was zich te integreren in de nationale staat.

Verwiels tegenspeler in en buiten de raad was de fractievoorzitter van de RKSP dokter Desain. In het 'nieuwe Oisterwijk' wedijverden beiden om de positie van bouwpastoor en herdershond. Dat leidde soms tot kleinzielige vertoningen. Desain stelde bijvoorbeeld in 1930 de Commissaris van de Koningin op de hoogte toen Verwiel een wanbetaler van het waterleidingbedrijf had laten afsluiten. Desain wilde zelfs nog verder gaan en Tweede Kamerleden uitnodigen voor een openbare vergadering, waar de wanbetaler zijn verhaal zou houden ondersteund door Desain. Vervolgens zouden de Kamerleden de zaak bij de Minister aanhangig moeten maken. Verwiel op zijn beurt schroomde niet Desain te laten schaduwen en chef-veldwachter Verstappen noteerde ijverig de uitspraken van Desain over Verwiel. Zo zou Desain "bij hoog en laag (hebben) gezworen dat de Burgemeester er uit moet, kost wat kost".

De Tilburgsche Post, een krant die het opnam voor lokale politieke groeperingen met een conservatief stempel, berichtte op 2 december 1932 over "wantoestanden in Oisterwijk". Volgens de krant was er 7000 gulden uitgetrokken voor plannenmakerij voor de uitbreiding van het raadhuis. Maar, aldus de krant, het plan is opgesteld door Amsterdammers, is onuitvoerbaar en zelfs te groot voor Amsterdam. Het geld zou beter besteed zijn aan de armen van Oisterwijk. Het was allemaal de schuld van de uitbreidingspolitiek van de eigengereide burgemeester. Er kwamen in Oisterwijk acties tegen de uitbreidingsplannen en er circuleerde een protestlijst met 400 handtekeningen. In dezelfde maand berichtte de krant over de aankoop van een ambtswoning voor Verwiel voor 20.000 gulden en over de aanstelling van een tijdelijk ambtenaar belast met de inning van belastingen. Volgens De Tilburgsche Post kon dit laatste veel goedkoper gebeuren door dit op te dragen aan de veldwachters. Verwiel zette de modernisering echter door en kreeg de raad zover dat de ambtswoning aangekocht werd. De krant spuwde zijn gal omdat op kosten van de raad Verwiel een der duurste huizen van Oisterwijk kon betrekken, "een huis veel te groot voor hem, veel te duur voor Oisterwijk". De krant suggereerde dat Oisterwijk de burgemeester kwijt wilde. De anti-Verwiel stemming werd in de raad verwoord door RKSP-fractieleider Desain. Verwiel verweet Desain echter een anti-burgemeestershouding en het organiseren van geheime voorbesprekingen. Hij werd daarin enkel bijgevallen door het SDAP-raadslid.

U zult zich wellicht inmiddels afvragen, wat heeft dit nog met de oorlog te maken. Op zich natuurlijk niets. Maar het verklaart wel waarom zovelen vooraan stonden om Verwiel het verdere politieke leven na de bevrijding zuur te maken.

Verwiel werd doorgelicht door het Centrale Orgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel. Afgegaan werd op ingediende klachten omdat het doorworstelen van archiefmateriaal de Commissie teveel tijd zou kosten. Verwiel besefte dat dit voor hem gevaarlijk was, gezien het grote aantal politieke tegenstanders die hij in het dorp had. De burgemeester zou tot de nieuwe gemeenteraden geïnstalleerd waren grote bevoegdheden bezitten en daarom waren Verwiels politieke tegenstanders extra gebrand om hem zijn congé te geven. Ook Lou de Jong spreekt over vele ongefundeerde klachten die over en weer ingediend werden. Van de 32.000 onderzochte ambtenaren kregen er 17.500 ontslag en 6000 ontvingen een disciplinaire straf, in totaal 6% van het totale ambtenarenbestand. Of de zuivering in Oisterwijk net zo verliep als landelijk, is moeilijk vast te stellen. Uit onderzoek blijkt dat in Tilburg eveneens 6% van de gemeenteambtenaren gestraft werd. Voor Oisterwijk kan ik u geen inlichtingen verstrekken omdat ik van B&W geen toestemming heb gehad tot inzage in het dossier over de zuivering van overheidspersoneel. In ieder geval werd burgemeester Verwiel door het Centrale Orgaan van alle blaam gezuiverd.

Ik kom tot een afronding. In de jaren 1900-1920 was er in Oisterwijk een kruistocht tegen de uit Den Bosch of van boven de grote rivieren afkomstige en als 'rood' bekend staande sigarenmakers. Er circuleerde een liedje met de tekst: "Wij gaan den socialist bestrijden, dien boozen geest van onzen tijd. Hij moet eruit, eruit uit Oisterwijk". De industrialisering van Oisterwijk zette echter door. In 1921 werd de niet-Oisterwijker Verwiel burgemeester, moderniseerde het gemeentelijk apparaat en stimuleerde de toeristenindustrie. Ook hij moest er uit, van de fascist Emile Verviers, van Zwart Front, van de RKSP-fractievoorzitter Desain en van De Tilburgsche Post. Het uitbanningsritueel van politieke ideeën richtte zich destijds sterk tegen de persoonlijke vertolker ervan. De inspanningen om Verwiel en enkele moderne fabrikanten na de oorlog weg te zuiveren, leken meer op een ultieme poging om de pastorale puurheid van de verloren boerensamenleving te herstellen. Door de oorlog niet als breukvlak of exceptioneel tijdvak te beschouwen, maar te plaatsen in het langere tijdvak van modernisering van de Oisterwijkse samenleving, kunnen we de opkomst van Zwart en Nationaal Front en de omstreden zuiveringspogingen zien in een historische ontwikkeling. Dat betekent dat we ze niet meer in het keurslijf van 'goed' en 'fout' behoeven te stoppen. De Fronters en de anti-modernistische tegenstanders van Verwiel zochten naar een samenleving en een lokale identiteit die verloren waren gegaan. Hun politieke activiteiten vóór, in en kort na de oorlog kwamen voort uit teleurstelling over de teloorgang van het roomse en agrarische Oisterwijk. Zij vertolkten daarmee noch Het Goede noch Het Foute Oisterwijk, zij vertolkten daarmee slechts Het Verdriet van Oisterwijk.