Sprang, Johannes Petrus (Jan) van

Jan van Sprang als toneelspeler

Geboren op 4 december 1884 te Moergestel als zoon van landbouwer Nicolaas van Sprang (Haaren 4 december 1835-Moergestel 12 juni 1897) en diens tweede vrouw Hendrikje Mutsers (Moergestel 6 december 1848-12 juli 1888). Ongehuwd. Jan van Sprang was al op zeer jonge leeftijd wees. Hij wordt vermeld in dienstbodenregister van gemeente Loon op Zand. Hij begon zijn werkzaamheden in Oisterwijk als notarisklerk op het kantoor van Wouters. Vervolgens is hij nog werkzaam geweest op het kantoor van notaris Van der Klei. In de jaren dertig en in de oorlog werkte hij op het gemeentehuis (en distributiekantoor), waar ook het archief zijn bijzondere belangstelling had. Met succes dreef hij Van Sprangs Reisbureau, waarmee hij ook bedevaarten naar Wittem en Scherpenheuvel op touw zette. Op cultureel gebied maakte hij zich verdienstelijk als hoofdsecretaris en toneelspeler van de Kunstkring. In 1910 publiceerde hij voor de Katholieke Kunstkring Oisterwijk Omhoog het blijspel van Pieter Langendijk Krelis Louwen of Alexander de Groote op het poëetemaal : kluchtig blijspel in 3 bedrijven. Hij speelde de rol van apostel Andreas bij de Mariafeesten van 1935 in Die Sevenste Bliscap van Onser Vrouwen. Van 1925 tot 1929 was hij directielid van de Witte Bioscoop in de Kunstkring. Hij schreef al vanaf 1926 voor het Bossche Huisgezin. Verder schreef hij over het recente verleden van Oisterwijk (laatste honderd jaar) in heemkundetijdschrift De Kleine Meijerij en heeft hij geprobeerd in wekelijkse afleveringen in het Kerkklokje een vervolg op Oud Oisterwijk van Huijbers te schrijven. (Oisterwijk burgerlijk). Net na de oorlog publiceerde hij in De Nieuwsbode artikelen over Oisterwijk in de oorlogsjaren. Hij was rond 1960 bezig met het verzamelen van oorlogsherinneringen. Kort na de oorlog woonde hij in de Stationsstraat (B506), in de jaren vijftig op kamers in de Peperstraat. Hij overleed als gevolg van een verkeersongeluk op 30 mei 1960.

Literatuur: G. Berkelmans, ‘In memoriam Jan van Sprang’, De Kleine Meijerij 13 (1959-1960) nr. 7 2-3.