Schmitz, Mathias Hubertus (Hub.)

MH Schmitz

Geboren te Roermond op 5 mei 1882 als zoon van Anton Schmitz (Wollersheim Duitsland circa 1856-Roermond 1 oktober 1934) en Catharina van Kessel (Maasniel circa 1860-Roermond 29 september 1938). Hij huwde op 15 april 1907 te Maastricht met Anna Catharina Eggen (Maastricht 3 november 1881-27 augustus 1909), dochter van een spekslager, waarmee hij op 13 juli 1909 een zoon kreeg. Die zoon overleed, anderhalve maand oud, op dezelfde dag als zijn moeder. In 1907 was Schmitz reeds politieagent, waarschijnlijk in Maasniel waar hij destijds woonde. Ergens tussen 1909 en 1915 verbleef hij in België. Op 29 november 1919 hertrouwde hij in Maasniel met Leonia Ludovica Cnops (Antwerpen 1891-Roermond 8 maart 1949), dochter van een politieagent. Met haar kreeg hij een zoon: Joseph Antonie Jean Mathias (Roermond 30 januari 1920). Schmitz was toen reiziger van beroep. In oktober 1920 werd hij benoemd in het politiekorps van Roermond, in de oorlogsjaren was hij er wachtmeester-rechercheur en tevens belast met het beheer van in beslag genomen Joodse woningen en inboedels, waarvoor hij een tevredenheidsbetuiging van de Duitse bezetter ontving. In december 1942 gaf de bekende verzetsman pater Bleijs aan Schmitz de opdracht een KP (Knokploeg) voor Roermond te formeren. Op 18 februari 1944 zou deze groep een overval plegen op het gemeentehuis van Haelen waarbij persoonsbewijzen en distributiezegels buit gemaakt werden. De sfeer in de KP-groep werd er niet beter op toen Schmitz maar bleef zeuren bij de overige leden om distributiebonnen. Toen in mei 1944 bekend werd dat Schmitz geld had achtergehouden, dat voor twee andere leden van de KP bestemd was, verslechterden de verhoudingen verder. Sommige verzetsmensen verdachten Schmitz zelfs van verraad toen twee van de vier KP-leden op 22 mei 1944 in Amsterdam door Landwachters gearresteerd werden, nadat zij op verzoek van Schmitz naar de hoofdstad waren afgereisd. De Landwachters hadden een anonieme tip gekregen. Ook de hulp die Schmitz gaf aan Joden was omstreden omdat hij zichzelf daarbij verrijkt zou hebben. Harde bewijzen tegen Schmitz werden evenwel nooit overlegd. Schmitz moest onderduiken vanwege zijn verzetsactiviteiten (daarvoor zou hij door de NSB-burgemeester in augustus 1944 met terugwerkende kracht vanaf 6 mei 1944 oneervol ontslagen worden) en op 6 mei 1944 vertrok hij naar Oisterwijk waar hij zich aansloot bij de Raad van Verzet (RVV-groep) van Bim van der Klei. Hij verbleef daar aanvankelijk in het pension van Piet van Beugen in de Peperstraat. Bij het schoonmaken van zijn revolver schoot Schmitz een gat in het dressoir terwijl Van Beugen nota bene ook ingekwartierde Duitsers had. Die merkten echter niks. Schmitz zou samen met verzetsman Boy Ecury onderduiken bij boer Willem van Biljouw en vervolgens eind juni 1944 bij verzetsman Wim Brugman. Toen Boy kort daarna naar het westen ging, besloot Schmitz weer onder te duiken bij boer Van Biljouw. Schmitz werkte onder de schuilnaam''Otto Hendriks' (Limburg) en 'Otto' (Oisterwijk). Met de RVV-groep pleegde hij op 4 september 1944 een aanslag op een Duitse trein tussen Oisterwijk en Haaren en vervolgens beroofden zij de woning van Wolterbeek, die gevlucht was. Na de bevrijding eind oktober 1944 werd hij in Oisterwijk Hoofd Arrestatie van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS), maar vanaf 31 januari 1945 kwam hij onder politieman Berkers te staan, op 27 februari 1945 kwam een einde aan zijn activiteiten voor de Oisterwijkse NBS. Hij woonde tot maart 1946 in Oisterwijk, eerst aan de Molenweg 36 en later aan de Kivitslaan D354 bij Quist. Op 28 februari 1945 verscheen in het blad Veritas uit Maastricht een oproep van de familie Stijfs-Schmitz uit Merkelbeek waarin inlichtingen werden gevraagd over 'Schmitz-Cnops en Zn.'. Schmitz' zoon zat sinds juni 1943 ondergedoken omdat hij zich niet gemeld had als Nederlands militair bij de bezetter. Op 6 november 1943 werd hij echter door de SIPO (na verraad) gearresteerd, maar wist te ontvluchten uit de politiecel met hulp van een bewaker en dook onder in Zuid-Limburg. Schmitz's vrouw, reeds 18 jaar ziek, werd in april 1944 op last van de SD overgebracht naar Maastricht en vervolgens naar Kamp Vught als gijzelaar. In september 1944 mocht zij terugkeren naar Roermond. Zij en haar zoon konden echter lange tijd niet wonen in hun Roermondse woning omdat de inboedel verdwenen was en iemand anders de woning bewoonde. Schmitz zelf verhuisde in maart 1946 vanuit Oisterwijk naar Blaricum, Huizerweg 56, ook vanwege het feit dat hij niet kon terugkeren in zijn oude huis in Roermond. Waarschijnlijk stond een minnares een terugkeer naar Roermond ook in de weg. Zijn tweede vrouw woonde volgens de overlijdensakte wel in Blaricum, maar overleed in maart 1949 in Roermond. Twee maanden later, In juni 1949, trouwde Schmitz in Blaricum reeds met zijn veel jongere nicht Christina Barbara Susanna Maria (Zuske) Windhausen (Roermond 22 januari 1905-aangifte overlijden: Amsterdam 1 april 1975), dochter van de in Roermond wonende portretschilder Paul Windhausen (1871-1944). Hij en zijn vrouw kwamen om het leven bij een RAF-bombardement op Roermond. Broer Paul van Zuske was eveneens kunstschilder en actief in het verzet. Hij kwam door verraad om het leven toen hij een radiopost mee bemande van de OD op de Vloeiweide bij Rijsbergen. Schmitz overleed op 7 september 1958 in de gemeente Laren.

Literatuur: A.M.P. Cammaert, Het verborgen front. Geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Leeuwarden/Mechelen 1994); Wim Brugman jr.’De veretsman Wim Brugman’, in Th. Cuijpers e.a. (red.), Zorgvolle tijden. Oorlogsjaren in Oisterwijk (Oisterwijk 1992) 89-104.