Rokven, Antoon (Toon)

Toon Rokven

Geboren op 14 maart 1919 te Oisterwijk als zoon van steenovenarbeider en lederbewerker Adrianus (Janus) Rokven (Oisterwijk 25 juni 1895-Tilburg 4 november 1953) en Maria Josephina Spijkers (Vught 29 maart 1894-? 19 februari 1972). Hij huwde op 16 oktober 1948 te Tilburg met Adriana Cornelia Maria (Sjaan) van den Broek, met wie hij meerdere kinderen kreeg. Zijn bijnaam was Toon de Flap, een bijnaam die zijn vader ook al had, waarschijnlijk vanwege zijn oren. Hij groeide op in het pauperbuurtje De Gastjes (Spoorpad, nu parkeerterrein Nettorama). Als puber woonde hij met zijn ouders, die dertien kinderen kregen, in de Akkerstraat, waar arbeiders werkzaam op de Lederfabriek Oisterwijk een huisje konden huren. Op de fraterschool gedroeg hij zich vrijpostig, tot afschuw van de fraters. Al in de crisisjaren dertig van de vorige eeuw kocht Toon Rokven een bakfiets om oud-ijzer in te zamelen. In mei 1942 was Toon lid van de NSB en van de WA (Weerafdeling van de NSB). Hij probeerde zo een goed baantje te krijgen. Op 17 juni 1942 kon Toon zich aanmelden bij de Wachtdienst Niedersachsen in Zeist, waarin Nederlanders bewapend met geweren voor de Duitse bezetter gebouwen, installaties en terreinen bewaakten. De organisatie werd een jaar later als Wachabteilung (in de volksmond: ‘Blauwe Wacht’) rechtstreeks onder het bevel van de Wehrmacht geplaatst. Ook zijn broers Fridus en Piet meldden zich aan. Alle drie waren ze nauwelijks of niet politiek gemotiveerd. Ze zagen het als mogelijkheid om niet naar de Arbeidsinzet in Duitsland te hoeven en om hun behoeftige ouders te ondersteunen. Maar het viel tegen. Toon werd op 25 juni 1942 toch op transport naar het buitenland gestuurd en wel naar Saint-Nazaire, in de buurt van Nantes, waar hij acht kilometer verderop in het plaatsje Sainte-Marguerite aan de Atlantische Oceaan met een geweer en vijftien scherpe patronen moest waken over de kanonnen, munitie en brandstoffen van de Duitse marine. Toen hij na de Duitse nederlaag in de zomer van 1945 in Nederland terugkeerde, werd hij onmiddellijk gearresteerd en in interneringskamp Vught opgesloten. Pas in augustus 1946 kwam hij weer vrij. Hij hervatte zijn metaalhandel (lood, zink, koper en oude accu’s) in De Gastjes en vanaf 1955 in de Peperstraat 78 in de witte noodwoningen, bijgenaamd 'den Diesel'. Hij was een van de weinigen die in 1955 al een telefoonaansluiting had. Die handel leverde hem volgens de volksroddel veel geld op, dat hij volgens diezelfde roddel telkens weer verbraste in het rosse uitgaansleven en casino’s. Op zijn vrachtwagentje zou de naam 'Romeo' hebben gestaan (Rokven Metaalhandel Oisterwijk). In 1958 liep de relatie met zijn vrouw op de klippen, getuige een advertentie die hij op 21 maart plaatste in de regionale krant, waarin hij mededeelde schulden door zijn vrouw gemaakt niet meer te betalen. Later verhuisde hij naar een huisje bij de oude gasfabriek aan de Almystraat. Zijn laatste jaren sleet hij in een duplexwoning aan de Tilburgseweg. Hij overleed op 17 juni 1997 te Tilburg.

Literatuur: Ad van den Oord, De Gastjes. De schaamte van mijn oma. Overleven in armoede (Oisterwijk 2020).