Coster, Henricus de

Geboren te Oisterwijk rond 1400 als zoon van Elisabeth Hendric Costersdochter (geboren voor 1364-overleden rond 1413) en Jacob van Eel Aert Houtappelszoon, schepen en provisor van de Tafel van de Heilige Geest. De familie kende kosters en notarissen en was vermogend. Hij huwde rond 1430 met Margaretha (overledne voor 1471) met wie hij een dochter Katharina kreeg. Henricus studeerde artes en medicijnen, waarschijnlijk in Parijs. Hij werd in 1427 (de eerste Oisterwijkse) professor in de medicijnen aan de nog jonge universiteit van Leuven. De aan een universiteit opgedane medische kennis was echter puur theoretisch en impliceerde ook geen praktische heelkunde waarbij de arts het lichaam van de patiënt aanraakte, laat staan opende. Een medicus beperkte zich, in tegenstelling tot de veel minder hoog aangeslagen chirurgijn, tot het stellen van een diagnose op grond van de lichaamsuitscheidingen (waaronder het befaamde 'piskijken') en tot behandelingen met behulp van kruiden en poeders. Henricus werd in 1428 reeds als lijfarts van Filips van Sint-Pol, hertog van Brabant gesignaleerd. Later bij diens opvolger Filips de Goede. Tot zijn clientèle behoorde mogleijk ook de rijke adellijke priorij van Sint-Gertrui onder leiding van Walter Moliart, de oud-pastoor van Oisterwijk. In augustus 1429 en augustus 1430 werd hij door zijn collega-hoogleraren gekozen tot rector-magnificus (telkens voor drie maanden). De Bredase collega-hoogleraar Johannes van den Eel was bij de studenten echter veel populairder. Daarom moest hij op verzoek van het Leuvense stadsbestuur in oktober 1431 de lessen drie jaar onderbreken. Het stadsbestuur onderhandelde daarom met De Coster om zijn lessen tijdelijk neer te leggen. In december 1441 eindigde zijn carrière in Leuven. Hij vertrok naar de hofstad Brussel, waar hij op 22 december tot stadsarts benoemd werd. In de Ambrosiaanse bibliotheek te Milaan bevindt zich een laatmiddeleeuws handschrift met een latijnse lofzang op Brabant (Carmen in laudem Brabantiae) van "de Oesterwijck Henricus, medicorum minus" (Hendrik van Oisterwijk, de minste van de artsen). Het ligt voor de hand, dat de dichter dezelfde is als de professor in de medicijnen te Leuven. Het werk is rond 1430 geschreven en start met een uiteenzetting van de negen deugdzame eigenschappen van Brabant, waarna een opsomming volgt in versvorm van de Brabantse steden en plaatsen. Henricus overleed tussen 20 december 1446 en 9 februari 1447 te Brussel.

Literatuur: Frans Goris, 'Hendrik de Coster uit Oisterwijk. (Oisterwijk circa 1400-Brussel 1446), medicorum minimus?', Noordbrabants Historisch Jaarboek 30 (2013) 51-73; Toon Brekelmans, 'Hendrik de Coster. Professor en dichter', De Kleine Meijerij 33 (1982) 6-8; Jozef IJsewijn, 'Henricus de Oesterwijck, The First Latin Poet of the University of Louvain (ca.1430)', Humanistica Lovaniensia, 18 (1969) 7-23.